ColumnBert Keizer
Zo hartverscheurend slecht sterven als Keats overkwam, dat doen we elkaar niet meer aan
Iets meer dan tweehonderd jaar geleden stierf John Keats in Rome. Hij was pas 25 jaar oud. Keats was een uitzonderlijk begaafde jonge dichter, tijdgenoot van Lord Byron en Percy Bysshe Shelley maar afkomstig uit een heel ander milieu. Byron en Shelley behoorden tot de aristocratie en waren altijd verzekerd van drie maaltijden per dag en een fraai dak boven hun hoofd. Keats was van eenvoudiger komaf. Zijn vader was herbergier in Londen. Hij stierf in 1804 na een val van zijn paard.
In 1810 volgde Keats’ moeder, zij stierf aan tuberculose. In 1818 trof dezelfde ziekte zijn jongere broer Tom die hij verpleegde tot zijn einde. Tuberculose was toen grotendeels onbegrepen en men aarzelde over een erfelijke component. Het was inderdaad zo dat de ziekte binnen sommige families veel slachtoffers maakte. Nu weten we waarom. Keats werd zelf mogelijk geïnfecteerd toen hij zijn jongere broer Tom liefdevol verzorgde in zijn laatste dagen.
Een druppel bloed op het laken
Keats volgde een medische opleiding in Guy’s Hospital maar dreef geleidelijk het literaire leven in. Op de avond van 3 februari 1820 nam hij de koets uit de stad terug naar huis. Hij had geen overjas aan en reed op zijn goedkoopst buiten op de koets mee. Het was bitter koud en toen hij zijn huis binnenstrompelde had hij hoge koorts.
Hij ging meteen naar bed, waar zijn vriend en huisgenoot Charles Brown hem een nachtmutsje bracht. Keats hoestte en er viel een druppel bloed op het laken. “Geef mij de kaars Brown, laat mij kijken naar dit bloed.” Hij keek zijn vriend aan en zei: “Ik ken de kleur van dat bloed. Het is slagaderlijk bloed. Die druppel bloed is mijn doodvonnis. Ik moet sterven.”
In de nu volgende maanden werd zijn ziekte steeds ernstiger. Hij was verliefd op Fanny Brawne en zij op hem, maar hij was te arm en te ziek om haar ten huwelijk te durven vragen. Vrienden en weldoeners kwamen op het onzalige idee om Keats naar een warm klimaat te sturen in de hoop op genezing. De keuze viel op Italië. Joseph Severn werd zijn reisgenoot. Hij was beginnend schilder en meer goede bekende dan dierbare vriend. Severn wilde best voor Keats zorgen, maar zag ook een kans om zijn artistieke carrière een zetje te geven door in Rome wellicht de grote Canova te ontmoeten.
Artsen maakten zieke mensen alleen maar zieker
Ze vertrokken op 17 september 1820 uit Londen en kwamen op 15 november in Rome aan. De reis viel Keats erg zwaar. Hij twijfelde al gauw aan de wijsheid van het besluit om zich los te scheuren van Engeland, en vooral van Fanny, om ergens in een vreemd land zijn zekere dood tegemoet te gaan. In Rome werden ze terzijde gestaan door een Engelse arts, dokter Clarke, die zich keurig hield aan wat men toen dacht dat zich afspeelde in het menselijke lichaam.
Aderlaten was nog altijd een geliefde remedie. Artsen deden toen dingen die zieke mensen alleen maar zieker maakten (ja, komt ook nu voor, ik weet het). Zo besloot dokter Clarke om de broodmagere doodzieke bloedhoestende Keats bloed af te tappen. Ook vond hij dat de maag van de zieke het niet meer goed deed, zodat hij spaarzaam te eten kreeg. Helaas was collega Clark ook erg zuinig met de opium die Keats’ sterven had kunnen verzachten.
Severn trok zich daar gelukkig niet veel van aan. Hij was trouwens veranderd van goede kennis in een toegewijde eindeloos geduldige verpleger. Keats smeekte letterlijk dagelijks om de dood. Elke brief uit Engeland maakte hem wanhopiger omdat zo’n schrijven hem meenam naar een wereld die hij nooit meer zou zien. Hij vroeg Severn de brieven te verbergen. Keats was niet gelovig en moest het in zijn ellendige laatste uren zonder God doen ‘en zonder filosofie’ voegde Severn eraan toe, want hij verloor bij vlagen alle geestelijke overzicht. Op 23 februari rond vier uur riep hij: “Severn – ik – beur me op – ik sterf – ik zal makkelijk sterven – wees niet bang – flink zijn en godzijdank het is zover!” Hij stief in Severn’s armen.
Slecht sterven komt nog altijd voor, maar zo hartverscheurend slecht sterven als Keats overkwam (terwijl er ook toen goede pijnstilling met opium voorhanden was), dat doen we elkaar niet meer aan.
Bert Keizer is filosoof en arts bij het Expertisecentrum Euthanasie. Voor Trouw schrijft hij wekelijks een column over zorg, filosofie, en de raakvlakken daartussen.