ColumnBert Keizer
Het verpleeghuis is er niet om te sterven, maar om verder te leven met je probleem
Vorige week was het de Dag van de Specialist Ouderengeneeskunde. U hebt er niks van gemerkt en ik zag het niet aankomen dus zijn we een week te laat. Ik wil toch graag iets kwijt over deze beroepsgroep waar ik zelf ooit toe behoorde.
Eerst iets over het verpleeghuis. In de jaren vijftig van de vorige eeuw waren er geen verpleeghuizen. Nu zijn er zo’n 60.000 verpleeghuisbedden. Verpleeghuisopname is nodig als je geholpen moet worden met opstaan, wassen, aankleden, toiletbezoek, eten en drinken.
Een tweede reden is dat je in dementie het verband tussen al deze activiteiten niet meer overziet. Het verpleeghuis biedt geen ingewikkelde medische ingrepen, je krijgt daar zorg. In 1955 waren er ook ouderen die zorg nodig hadden maar die werd veelal geleverd door de kinderen. Dat lang niet alle ouderen in hun laatste jaren door hun kinderen verzorgd werden, blijkt uit het feit dat we al meerdere eeuwen zorgvoorzieningen hebben voor ‘oudjes’.
Tussen 1950 en 2000 werden veel meer mensen heel oud dan ooit tevoren. Wie in 1955 grootmoeder in huis nam rond haar zeventigste, die mocht ervan uitgaan dat haar verblijf na een paar jaar zou worden afgerond. Wie grootvader nu in huis neemt rond zijn tachtigste, die kan niet zelden uitzien naar tien of zelfs vijftien jaar goed gezelschap.
Overdag is het gezin gesloten
Echter neemt niemand grootvader meer in huis en daar zijn nogal wat redenen voor. Allereerst is het hedendaagse gezin geografisch verspreid. Kinderen wonen nog maar zelden op loopafstand van hun ouders. Belangrijker is het feit dat het moderne gezin geen zorginstituut meer is. Het hedendaagse gezin is overdag gesloten, zelfs voor de eigen kinderen. En dat komt door de emancipatie van de vrouw. Sinds ook zij ’s morgens tegen negenen het huis verlaat om zich in het echte leven te storten, valt de huisdeur achter haar dicht en wordt er daarbinnen geen zorg meer verleend.
Dit hebben we met ons allen zo geregeld en het is een van de oorzaken waardoor ouderen niet meer door hun kinderen worden verzorgd. Er is hierbij geen sprake van harteloosheid, het gaat om een immense maatschappelijke verschuiving die niemand goed overziet en die nauwelijks valt te sturen. Denk ik.
Vanaf 1968 waren er dan echt verpleeghuizen en die zestigduizend verpleeghuisbewoners werden in de eerste jaren medisch verzorgd door welwillende huisartsen die deze populatie als weinig uitdagend inschatten. Het ging om artsen die wat ouder waren en ‘die het wel eens wat kalmer aan wilden doen’.
Dat duurde niet lang want al gauw stroomde er een jongere generatie artsen het verpleeghuis in die de specifieke problemen van deze populatie als een uitdaging beschouwden. Artsen die zich niet zozeer bezig hielden met complexe diagnostiek, maar die zich druk maakten om incontinentie, misplaatst medicijngebruik, begeleiding van mensen met dementie en hun familieleden, revalidatie na een botbreuk, goede stervenszorg en een heilzame terughoudendheid op het punt van wat dan heet de curatieve ziekenhuisgeneeskunde.
Moet ik wel wat doen?
Voor de medisch specialist in het ziekenhuis is de belangrijkste vraag: wat moet ik doen? Voor de specialist ouderengeneeskunde is de vraag: moet ik, in medisch-technische zin, wel wat doen? Mensen denken dat je naar het verpleeghuis gaat om te sterven. Maar je gaat er eerst en vooral heen om verder te leven met je probleem.
Dat dat in de dood eindigt, is een waarheid als een koe. Specialisten ouderengeneeskunde zijn, naast huisartsen, de enige artsen die zich uitdrukkelijk bekommeren om het welzijn van stervende mensen. We hebben het hier over een complicatie die zich in honderd procent van de gevallen voordoet: het overlijden.
Specialisten ouderengeneeskunde zijn echter niet alleen goed in stervenszorg. Zij zijn de artsen die zich als beroepsgroep onderscheiden door een sterk besef van de betrekkelijkheid van hightech geneeskunde. In het verpleeghuis zul je nooit een arts of een verzorgende horen verzuchten ‘dat iemand is uitbehandeld’. Bewaar die zucht maar voor na de begrafenis. In het verpleeghuis tref je immers veel mensen, over wie men in het ziekenhuis zegt ‘daar kunnen we niks meer mee’. Een mededeling waar de man of vrouw om wie het gaat niet mee geholpen is. In het verpleeghuis blijkt dat er nog heel veel voor deze mensen gedaan kan worden.
Bert Keizer is filosoof en arts bij het Expertisecentrum Euthanasie. Voor Trouw schrijft hij wekelijks een column over zorg, filosofie, en de raakvlakken daartussen.