Hoe word je een argwanend of juist naïef mens? Volgens psychoanalyticus Paul Verhaeghe ontwikkelt de mate van vertrouwen in de ander zich al vanaf de vroege jeugd.
Stel je voor dat het donker is. Je loopt door een louche buurt. Het zwakke licht van lantaarnpalen doet de gezichten van voorbijgaande hondenbezitters oplichten. Een man spreekt je plotseling aan; of hij je telefoon mag lenen om te bellen. Hij is de zijne vergeten en kan zijn vriend nu niet laten weten dat hij hierbuiten op hem wacht.
Wat je besluit te doen, hangt volgens Paul Verhaeghe, psychoanalyticus en hoogleraar aan de universiteit van Gent, niet alleen af van hoe je de risico’s inschat op dat moment, onder die bewuste lantaarnpaal, maar ook van in hoeverre je vertrouwen in anderen hebt ontwikkeld van jongs af aan.
Psychoanalyticus Paul Verhaeghe (1955) is hoogleraar in Gent, gespecialiseerd in de invloed van sociale veranderingen op psychologische en psychiatrische moeilijkheden.
Het thema vertrouwen is in Verhaeghes boeken over thema’s als Identiteit (2012), Autoriteit (2015) en Intimiteit (2018) nooit ver weg. Vertrouwen, zal hij later in het Zoom-interview vanuit zijn werkkamer in het Vlaamse Laarne zeggen, is een fundamenteel relationeel concept: het ontstaat en bestaat in relatie tot de ander; of dat nu je ouders zijn, je geliefde, je manager of, abstracter, overheden en instituten.
De ene persoon zou zijn telefoon nooit uitlenen op straat, terwijl de ander dat zonder nadenken doet. Is daar een verklaring voor?
“Die verklaring ligt in de vroege jeugd, en is niet zozeer genetisch. Probeer je eens in te leven in een kleine baby. Negen maanden zat hij in een veilige baarmoeder, plotseling is daar de echt wereld, een wereld die compleet chaotisch is, compleet onbekend, compleet onveilig. Veiligheid ontstaat door de voorspelbaarheid van terugkerende personen en handelingen. Het eerste wat baby’s leren, is dat hun vader of moeder terugkeert bij de wieg. Dat is ontzettend belangrijk, want het kind heeft verlatingsangst en test de ouders uit: het roept ’s nachts meerdere keren om hun aanwezigheid.
“Naar verloop van tijd ontstaat bij de baby het vertrouwen dat de ouders altijd terugkeren. Die zekerheid breidt zich, naarmate een kind opgroeit, uit. Een kind leert onderweg dat de zekerheid nooit 100 procent is, dat mensen af en toe struikelen en dat dat meestal niet met opzet is. Zo ontstaat een basisvertrouwen in de ander.
“Je hebt ook helaas kinderen die in een omgekeerde wereld opgroeien, die ervaren dat degene die voor hen zorgt absoluut niet betrouwbaar is en in het slechtste geval zelfs misbruikend. Deze kinderen ontwikkelen een basiswantrouwen en gaan daarmee de wereld in.”
Hoe hangt dit samen met het mensbeeld dat een kind, naarmate het volwassen wordt, ontwikkelt?
“Het basisvertrouwen of -wantrouwen, zoals opgebouwd in de vroege jeugd, speelt zeker een rol, maar is niet het enige. Wie volwassen wordt, verliest sowieso een bepaalde naïviteit. Het basisvertrouwen kan flink beschadigd raken door negatieve ervaringen. Net als dat wantrouwen kan verminderen doordat je lang in een vertrouwde omgeving bent. Wat meespeelt, is het verhaal dat het kind van jongs af aan te horen krijgt over de buitenwereld. Sommige kinderen die in een veilige thuisomgeving opgroeien, horen dat mensen met een kleur niet te vertrouwen zijn. Naar racisme is veel onderzoek gedaan in de VS en daaruit blijkt dat het aangeleerd wordt vanaf vier à vijf jaar.”
In hoeverre hangt de mate waarin we anderen vertrouwen samen met ons zelfvertrouwen? Zoals de waard is, vertrouwt hij zijn gasten, toch?
“Het eerste basisvertrouwen dat wij ontwikkelen, richt zich op onze vader en moeder. Later richt vertrouwen zich ook op onszelf. Als een kind één jaar wordt, leert het stappen. Dat is een angstig iets, het moet voor het eerst op eigen beentjes staan. De blikken van vertrouwen die de ouder geeft, zorgen ervoor dat het kind durft te oefenen, dat het zichzelf vertrouwt. Als de ouder het kind geen vertrouwen geeft, dan kan het zichzelf ook niet vertrouwen. Als dat het geval is, heeft dat later effect op bijvoorbeeld de mate van jaloezie die iemand toont in relaties. Als je al aan jezelf twijfelt en je partner blikt net te lang naar een derde, dan wordt dat een enorme bedreiging. Zo ontstaat het principe dat je een ander niet vertrouwt als je jezelf niet vertrouwt.”
Hoe belangrijk is vertrouwen voor onze psychische gezondheid?
“Wie zich voortdurend wantrouwend opstelt, verkeert voortdurend in een onveilige, stressvolle situatie. De impact van chronische stress op onze gezondheid, zowel lichamelijk als mentaal, is goed bekend. Een basishouding van wantrouwen draagt zeker bij aan het ontstaan van ziekte of psychische stoornissen, niet voor niets zie je bij veel psychische stoornissen wantrouwen als symptoom. Iemand die vol vertrouwen is, zal veel betere sociale verhoudingen ontwikkelen en laat dat nu net bijdragen aan psychisch welzijn.”
Hij denkt even na, en zegt dan: “Ik zou graag benadrukt zien dat vertrouwen óók te maken heeft met de manier waarop de maatschappij georganiseerd is.”
Verhaeghe staat bekend om zijn kritiek op wat hij noemt de hyperconcurrerende maatschappij, waarin de oneindige zelfverwezenlijking en perfectionering van het individu centraal staat. Dit concurrentiedenken, wat hij ziet als een gevolg van neoliberaal beleid, schept volgens de psychoanalyticus een ‘maatschappelijk klimaat van wantrouwen’.
Concurrentie is toch niet per se slecht?
“Competitie maakt deel uit van onze biologische make-up. Maar er kleeft een belangrijke voorwaarde aan: dat er naast die competitie ook ruimte is voor solidariteit en samenwerking. Bij alle sociale zoogdieren houden deze twee componenten elkaar in evenwicht. Het probleem met een hyperconcurrerende maatschappij is dat het de samenwerking ondermijnt, omdat je de ander, je concurrent, niet kunt vertrouwen.”
Is dat niet heel pessimistische kijk op de wereld? In de coronacrisis zijn juist prachtige nieuwe samenwerkingsverbanden ontstaan.
“Inderdaad, zeker in de aanvangsmaanden. Niets werkt beter voor solidariteit en samenwerking als het delen van een gemeenschappelijk probleem. Op dat ogenblik verdwijnt het competitieve en verschijnt de samenhorigheid en de solidariteit. Ik ben ervan overtuigd dat het samenwerkende meer in ons zit dan het egoïstische, maar het is wel de omgeving, in dit geval een concurrerende, die bepaalt wat er vooral naar buiten treedt.”
In uw boek Intimiteit schrijft u dat deze economische strijd die het ‘ik’ aangaat met anderen, niet alleen wantrouwend maakt, maar ons ook vervreemdt van onszelf. Op wat voor manier?
“Dit heeft te maken met wat we eerder bespraken: dat wie een ander wantrouwt, ook zichzelf wantrouwt. Omdat we met de ogen van de ander naar onszelf kijken, internaliseren we dat maatschappelijke klimaat van wantrouwen. Daardoor gaan we niet alleen de concurrentie aan met de buitenwereld, maar ook met onszelf: we vinden onszelf nooit goed genoeg en streven ernaar steeds beter te worden. De vervreemding van onszelf betekent dat we alleen nog zien wat we niet goed doen, in plaats van waar we wel goed in zijn. Dat is niet gezond. Kinderen worden vandaag de dag opgevoed, en dat is eerder regel dan uitzondering, met het idee dat zij het moeten maken. De concurrentie met anderen wordt een deel van hun persoonlijkheid, zonder dat zij dat beseffen. Op die manier stappen ze de wereld in.”
En de werkvloer op..?
“Ja, juist daar zie je op veel plekken tegenwoordig een gebrek aan vertrouwen. Mensen voelen zich geen deel meer van een organisatie en zijn losgeraakt van de gemeenschappelijke doelstellingen: op de werkvloer ga je voor je eigen succes. Terwijl vertrouwen hier juist essentieel is. De manager die vertrouwen schenkt, krijgt daar vertrouwen en een gelukkigere werknemer voor terug. Maar veel managers vinden het moeilijk hun werknemers te vertrouwen.”
Zou dat nu niet verbeterd zijn? Thuiswerken werd niet overal gepruimd. Werkgevers waren bang dat mensen de hele dag hun was gingen wegwerken. Terwijl dat, nu we gedwongen thuiswerken, best mee blijkt te vallen.
“Ik hoop het! Dit zou een van de weinige voordelen van corona kunnen zijn. Het merkwaardige is dat voor corona al heel veel onderzoek naar thuiswerken is gedaan in de bedrijfspsychologie, vooral naar de combinatie thuis en op kantoor werken. Daaruit bleek telkens dat in een overgrote meerderheid van de gevallen thuiswerken beter was: hoger rendement, hogere arbeidstevredenheid, minder ziekteverzuim, noem maar op – alleen maar voordelen. Toch bleef dat wantrouwen jegens werknemers bestaan bij de werkgevers, het wetenschappelijk onderzoek volstond niet om het te weerleggen. Nu pas ervaren ze dat het inderdaad werkt, dus dat zegt veel over de hardnekkigheid van dat ingebouwde wantrouwen.”
Is er een mogelijkheid om, als je eenmaal een wantrouwend mens geworden bent en dat zit je in de weg, het tij te keren?
“Dat is erg moeilijk. Als je op grond van je ervaringen als eerste reactie anderen wantrouwt, of dat nu mensen of instituties zijn, krijg je een heel selectieve blik. Dan kijk je voornamelijk naar waar iemand bedriegt en liegt. En zoiets vind je altijd wel, want niemand is perfect. Zo krijg je altijd de bevestiging voor wat je op voorhand al vreesde: dat de ander niet te vertrouwen is. Het wordt een zichzelf vervullende profetie. Het pijnlijke is dat je hierdoor de mooie dingen niet meer ziet.”
Het is misschien moeilijk, maar kan het?
“Ja, op voorwaarde dat iemand met een wantrouwende houding voldoende lang in een betrouwbare omgeving zit.”
Kunnen we er zelf helemaal niets aan doen?
“Dit heb ik eventjes aangeraakt, maar nog niet genoeg benadrukt: vertrouwen staat tegenover angst, het is het antwoord op een basisangst, in eerste instantie de verlatingsangst waar we het over hadden, maar bij uitbreiding ook de angst voor de ander, de angst dat de ander ons iets aandoet, dat wij niet goed genoeg zijn, enzovoorts. Dat maakt dat wantrouwen zo diep zit.
“Wanneer wantrouwen heerst, dan keert vertrouwen maar stapvoets terug. Transparantie van de ander is daarbij erg belangrijk, want zodra we het gevoel hebben dat de ander iets verbergt, keert het wantrouwen zeer snel terug. Ik zou wantrouwige mensen daarom aanraden om argumenten te zoeken die daar tegenin ingaan.”
Als ze de lucht in gaan, zetten Roos en Salim alles opzij
Met banden om hun armen vliegen luchtacrobaten Roos Hermanides (39) en Salim Yusuf (51) in cirkels door de lucht. Strapaten heet de discipline op de foto’s; ze doen ook trapeze en vangen elkaar dan echt op: Yusuf als vanger, Hermanides als vlieger. Ze hangt aan zijn handen of voeten zonder zekering. “Ik kan er 100 procent op vertrouwen dat Salim 100 procent gefocust is.”
Hoe werkt dat in hun hoofd, daar in de lucht? “Niet nadenken”, zegt Keniaan Yusuf. “Hoe het in je hoofd zit, daar reageert je lichaam op.” Ze repeteren vijftien uur per week en kennen hun kracht. Hermanides: “Elke dag doen we onze routine van vijf minuten vijf keer achter elkaar. Die zit dan in je lichaam.” Vertrouwen is er niet zomaar, zegt ze. “Wij werken al negentien jaar samen. Met iedereen zou je dat opnieuw moeten opbouwen. Je begint met acrobatiek, dan luchtacrobatiek.
“Het ging een keer mis bij een truc die we al jaren deden: ik kieperde door. Een halfjaar trainde ik die truc, toch ging het mis in m’n hoofd. Ik was de beweging kwijt.” Ze geeft haar grenzen aan bij Yusuf, die haar levensgezel is. Pijn, moeheid, ruzie: alles zetten ze opzij zodra ze de lucht in gaan. “Ik weet waar het vertrouwen zit en wat ik moet voelen om controle te hebben.”
Maaike Bos
Lees ook:
Traditioneel is Nederland het land van vertrouwen, maar er broeit iets
In een democratie moeten mensen elkaar recht in de ogen kunnen kijken, vindt Martha Nussbaum. Van oudsher zit dat in Nederland wel goed: er is groot vertrouwen in politiek en instanties. Maar er broeit iets.
Het vertrouwen in de samenleving zal weer dalen, voorspelt SCP
Midden in de coronacrisis vertrouwden Nederlanders elkaar en de politiek volop. Maar die positiviteit ebt na afloop van crises vaak weer weg, ontdekte het SCP. De samenleving verandert niet één, twee, drie.