Ze had al vele virusuitbraken van dichtbij meegemaakt en toch werd ook hoogleraar virologie Marion Koopmans overvallen door de coronapandemie. In haar thuiskantoor is ze drukker dan ooit. ‘We moeten voorbereid zijn op Disease X, de ziekteverwekker die wij nu nog niet kennen.’
Het huis gaat schuil achter een hoge haag en oogt klein, zeker in deze wijk met grote villa’s. Een smal pad leidt naar de voordeur. Ze doet open en gaat haar gast voor naar een opvallend grote en lichte woonruimte. Aan de ene wand een langgerekt keukenblok, daar tegenover een grote werktafel met stoelen. De glazen achterpui biedt zicht op terras en tuin. De ruimte is verder leeg, maar de tafel is bezaaid met kranten, papieren en een laptop.
Welkom in mijn thuiskantoor, zegt Marion Koopmans.
Dat thuiswerken bevalt haar maar matig. Ze komt nog wel op haar werk, in het Erasmus MC in Rotterdam, maar ook daar gelden sinds dit voorjaar strenge beperkingen. “Ik zie iedereen wel afzonderlijk maar ik heb mijn groep promovendi dit jaar nog niet bijeen gehad. Dat mis ik enorm, dat contact met jonge onderzoekers. Zo’n science meeting heb ik nodig om bij te tanken, maar dat schoot erbij in. Na de zomer heb ik gezegd: kan me niet schelen hoe druk het is, maar dit moet erbij.”
Marion Koopmans was dit jaar een van de gezichten van de coronapandemie. Hoogleraar virologie, lid van het Outbreak Management Team (OMT), adviseur van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en van de Europese Commissie, veelgevraagd expert in talkshows. “Het is wel druk, ja. Ik ben blij als om twaalf uur ’s avonds de werkdag erop zit. Ik probeer nu in het weekend één dagdeel vrij te houden. Maar het is wat het is, ik kan nu niet zeggen dat ik aan vakantie toe ben. Dat komt even niet uit.”
Tegelijk vindt ze het een fascinerende tijd. “De virologie staat ineens op het centrale podium. Het is kicken dat wij met ons werk een steentje kunnen bijdragen. De pandemie is natuurlijk een drama, maar als je ziet wat er dit jaar is bereikt, qua kennis over het virus, qua diagnostiek, behandeling, vaccins. Onwijs! Dat ik niet werkloos hoef toe te zien, dat geeft energie.”
Ze wilde dierenarts worden. Als jong meisje had ze in haar geboorteplaats Steyl, een dorp aan de Maas in Noord-Limburg, een dierenziekenhuis. Als een vogeltje uit het nest was gevallen of jonge konijnen moesten worden gevoerd, wist het dorp haar te vinden. Een studie diergeneeskunde lag voor de hand maar bracht niet de voldoening die ze zocht. “Ik weet nog dat ik een weekenddienst had op de kliniek van de faculteit in Utrecht. Het was bizar druk, maar aan het eind besefte ik dat ik niets had hoeven opzoeken, terwijl daar toch de moeilijke gevallen kwamen. Dit wordt ’m niet, dacht ik.”
Ze kiest een meer fundamentele richting, promoveert op virussen bij runderen en vertrekt voor drie jaar naar het CDC in Atlanta (de Amerikaanse evenknie van het RIVM) om zich te bekwamen in de humane virologie. En valt met haar neus in de boter. “Er was daar toen net een uitbraak van het hantavirus. Dat wordt door muizen overgedragen. Maar voordat je daar achter bent… De directeur riep ons elke ochtend bijeen: wat weten we, welke kennis hebben we nog nodig, hoe gaan we dat onderzoeken? Superfascinerend, vond ik dat. Dat brainstormen. In die tak van sport ben ik blijven hangen.”
Ze wordt hoofd virologie van het laboratorium voor infectieziekten van het RIVM waar ze diverse uitbraken meemaakt. “Telkens is de vraag: snap je dit virus? Waar komt het vandaan, hoe kun je ingrijpen? En vooral: hoe groot kan dit worden? Dat speelde in 2003 met Sars, terwijl op hetzelfde moment in Nederland vogelgriep, H7N7, uitbrak. Dat was een Wuhan in het klein.” Ook op wereldschaal zijn er grote uitbraken die net niet tot een pandemie uitgroeien. Virologen waarschuwen dat het een kwestie van tijd is, dat het een volgende keer wel raak is. De WHO stelt, na eerder falen met ebola, een actieplan op: we moeten voorbereid zijn op Disease X, de ziekteverwekker die wij nu nog niet kennen.
Marion Koopmans (Steyl, 1956) studeerde diergeneeskunde in Utrecht en promoveerde in 1990 bij Marian Horzinek op torovirussen bij runderen (torovirussen behoren tot de familie van de coronavirussen). Van 1994 tot 2013 was ze hoofd virologie bij het RIVM.
Sinds 2006 is ze hoogleraar virologie aan het Erasmus MC in Rotterdam en sinds 2014 hoofd van de afdeling viroscience. Sinds 2014 is ze adviseur van de WHO op het terrein van nieuwe infectieziekten. Ze is lid van de KNAW. In 2018 ontving ze van NWO de prestigieuze Stevinpremie.
Het opinieblad Opzij riep haar uit tot meest invloedrijke vrouw in de categorie gezondheid van 2020.
En dan wordt de wereld toch verrast door dit coronavirus. In februari schatte u de risico’s voor Nederland nog laag in. Hoe kon dat gebeuren?
“Dat er een infectie aan zat te komen met pandemische risico’s, dat wisten we. Maar dat het deze zou worden? Nee, dat kun je niet weten. Hoe weet je wie geïnfecteerd is als je niet weet hoe het virus eruitziet? Hoe kun je een diagnose stellen als je daar de techniek niet voor hebt? Hoe weet je de ernst van dit virus? Het zijn allemaal vragen waar ik al jaren les over geef. Maar dat wil niet zeggen dat het gemakkelijk is die vragen te beantwoorden zijn als je er midden in zit. Je moet die kennis gaandeweg ontwikkelen. Building the ship while sailing. In die schemerwereld moet je als OMT of WHO adviseren. Je moet werken vanuit de kennis die je hebt van andere virussen. Die vroege fase is heel lastig. Zelfs aan een nieuwe variant van vogelgriepvirussen, die we al twintig jaar bestuderen, kunnen we nog steeds niet zien hoe besmettelijk of ziekmakend die is.”
Wanneer besefte u: dit wordt een heftige pandemie?
“In het begin vergeleken we de uitbraak met Sars, dat coronavirus uit 2003. Hetzelfde ziektebeeld, bij de ernstige gevallen althans. Maar met een heel ander transmissiepatroon. Dat wisten we in januari nog niet. Pas bij de eerste gevallen in Duitsland, eind februari, werd duidelijk dat in China de milde gevallen waren gemist en drong bij mij het besef echt door dat dit een pandemie zou kunnen worden. Mijn Duitse collega Christian Drosten liet toen weten dat er, anders dan bij Sars, heel veel virus in de neus zat. En dat het zich verspreidde als een gewone verkoudheid. Sluipend dus.”
Met die variant hield het actieplan van de WHO geen rekening?
“Zeker wel, maar je moet wel weten dat het zo is. De eerste golf was anders verlopen als alle wintersporters in quarantaine waren gehouden of het carnaval was afgelast. Maar dat moet je wel kunnen onderbouwen. Die kennis moet je tijdens de rit vergaren. Daar komt bij: er kwam een stortvloed aan studies over ons heen. Rijp en groen door elkaar. Veel onderzoek was niet door collega’s beoordeeld en nog moeilijk op waarde te schatten. Wat moest je daarmee? Hoe zwaar liet je dat wegen? Intussen keken zeventien miljoen virologen over je schouder mee.”
Daar is het OMT toch voor? Om die informatie te wegen?
“Precies. In plaats van dat iedereen zijn eigen ding doet, brengen we in het OMT kennis bijeen. Hoe zie jij dit? Hoe moeten we dat beoordelen? Lastig is dat veel mensen niet doorhadden, ook wetenschappers niet, wat het OMT was en hoe dat werkt. Het is zo’n grote crisis, iedereen roept brand, iedereen gaat ermee aan de slag. Soms zonder te weten wat er al aan basiskennis is. Het is terechte bezorgdheid hoor, maar soms dacht ik: nu even niet.”
Had de advisering van het OMT of het ministerie, achteraf gezien, beter gekund?
“Het had gescheeld als er een eenduidig Europees beleid was geweest. We hebben daar in Europa wel een instituut voor, het ECDC, maar dat is een tijger zonder tanden gebleken. Dat ECDC vaardigde algemene guidances uit en vervolgens maakte ieder land zijn eigen inschatting. Dat leidde soms tot verschillende keuzes die onnodige verwarring schepten. Het was immers allemaal op basis van dezelfde kennis.”
Dezelfde kennis? Er werd in Europa heel divers over zoiets als mondkapjes gedacht.
“Nee, dat valt wel mee. In de uitwerking misschien. Maar als ik met mijn Duitse of Belgische collega’s over de wetenschappelijke kennis rond mondkapjes sprak, waren we het eens dat ze hooguit beperkte bescherming boden.
“We moeten het hele proces nog evalueren, maar zelf denk ik dat het goed was geweest als wat vaker was uitgelegd hoe beslissingen tot stand waren gekomen. En tegelijk denk ik: het was al nauwelijks bij te benen. Moeten zij dan ook nog tijd vrijmaken om alles aan het grote publiek duidelijk te maken?”
Daar is bij u weinig van te merken. U verschijnt regelmatig op tv.
“Het zal misschien verbazen, maar ik zeg heel vaak nee. Ik ga alleen als ik denk dat ik inhoudelijk iets toe te voegen heb. Ik vind het wel leuk om te doen. Ik heb altijd publiekslezingen gegeven, op een school, in een science-café. Dat is de dierenarts die nog een beetje in mij zit. Als ik vroeger een paard moest behandelen, moest ik niet alleen een diagnose stellen, maar ook aan de eigenaar uitleggen wat ik ging doen. Zo iemand had niet per se dezelfde vragen als waar ik mee bezig was. Dat geldt ook voor het virus. Welke vragen hebben mensen, en hoe leg ik uit wat ik doe? Zo’n debat op tv hoeft voor mij niet. Ik snap dat het spannende televisie kan opleveren als je mij tegenover een Maurice de Hond zet. Dan krijg je ‘ik weet hoe het zit’ versus ‘ik weet hoe het zit’. Ik ben meer van samen hardop denken. Volgens mij weet niemand exact hoe het zit.”
Op Twitter zoekt u regelmatig het debat op.
“Ik ben ooit op Twitter gegaan omdat ik een aantal wetenschappers wilde volgen die ik respecteerde. Zodat ik wist waar ze mee bezig waren. Dat triggerde mij.
“Met de pandemie is ook Twitter ontploft. Deze infodemic fascineert mij als wetenschapper. Kun je aan de hand van social media voorspellen waar de risico’s van uitbraken zitten? Hoe bewegen die berichten zich ten opzichte van de betrouwbare informatie? Toen ik nog bij het RIVM werkte, werd de campagne voor vaccinatie tegen HPV gestart. Die was via de social media al de nek omgedraaid voor die was begonnen. En dat was bij de voorbereiding echt onderschat. Sindsdien heb ik daar interesse voor.”
Dat noem ik ‘het debat volgen’. U stort er zich ook regelmatig in.
“Selectief. Als ik zie dat er een discussie loopt waar een deel van de onderbouwing ontbreekt, dan zet ik dat erbij.”
Dat debat ontspoort regelmatig. Zeker na een media-optreden wordt Koopmans op sociale media beledigd en bedreigd. Mensen weten zelfs haar huisadres te vinden. Om die reden gaat ze ook niet meer met de trein naar haar werk. Ze wil er niet veel over kwijt.
“Ik laat het van me afglijden. Sommige mensen zeggen dat dit erbij hoort. Dat vind ik niet, die bedreigingen zijn niet oké. Maar in het besef dat het een heel selectief deel van de mensheid is dat zich daar zo roert, probeer ik er niet naar te kijken.”
Maakt het daarbij uit dat u een vrouw bent?
“Op Twitter misschien. Ik heb gehoord dat vrouwen nog meer over zich heen krijgen dan mannen, maar of dat zo is weet ik niet. Maar in het debat weet ik wat ik wil, ik laat me niet meer zo gemakkelijk wegduwen. Dat heb ik wel moeten leren.”
Ik vraag het ook omdat u uw oratie in Rotterdam op 8 maart (Internationale Vrouwendag) heeft gehouden. Daar heeft u bewust op aangestuurd, hoorde ik. Stop de positieve discriminatie, zei u toen. De positieve discriminatie van mannen.
“Dat klopt, dat was een bewuste actie. Jammer genoeg is het nog steeds nodig om daar op te hameren. Op de medische opleidingen zijn vrouwen veruit in de meerderheid, maar de doorstroming is niet vanzelfsprekend. Ergens kruisen de carrièrepaden zich. Boven in de hiërarchie is het nog altijd een mannenbolwerk.”
Hoe nu verder? Kunnen we binnenkort terug naar normaal?
“Die fout moeten we niet maken. Ik hoop dat het besef blijft hangen dat we moeten nadenken over onze eigen rol in het ontstaan van pandemieën, dat door klimaatverandering, door ontbossing en door onze manier van leven virussen steeds vaker overspringen. Iedereen weet nu wat altijd bedoeld werd als virologen waarschuwden. We moeten nu investeren om ons te wapenen tegen een volgende uitbraak. Daar hoort ook een wetenschappelijke agenda bij. Het lijkt mij een enorme uitdaging om te onderzoeken of je zo’n uitbraak kunt voorspellen. Of je de wereld in het lab kunt miniaturiseren om te zien wat er werkelijk gebeurt. Wanneer krijgt een virus pandemische potentie?”
Maar zelf? Wat gaat u als eerste doen als de maatregelen worden opgeheven? Bij vrienden langs, naar het theater?
“Niets. Eerst helemaal niets. Geen enkele verplichting. Ik neem vrij en dan wacht ik af waar ik zin in krijg. Dat mag best een paar weken duren. En dan ga ik vermoedelijk wandelen, lezen, sudoku’s oplossen, naar een museum. In die volgorde.”