EssaySciencefiction
In romans bestond het internet al lang voor het er was. Toeval? Nee, zegt schrijver Anja Sicking
De bionische arm, de smartwatch, radio-oortjes, het internet: ze doken al op in films en tv-series, strips en literatuur vele decennia voor ze werkelijkheid werden. Dat is geen toeval, schrijft Anja Sicking.
Wat gebeurt er wanneer de grote techbedrijven in de toekomst voor ons bepalen wat we lezen, wie onze vrienden zijn of met wie we trouwen? In zijn dystopische roman Het alles schets Dave Eggers waar een dominante digitale cultuur toe kan leiden als het grootste socialemediabedrijf ter wereld fuseert met het grootste e-commercebedrijf: zijn fictieve, futuristische Every lijkt sterk op een multinational waarin Facebook en Amazon zijn samengegaan.
Eggers fictie lijkt vooruit te lopen op Meta, de naam waaronder Mark Zuckerberg zijn bedrijf voortzet. Meta zou een onderdeel moeten zijn van the metaverse, de opvolger van het internet waar de digitale en de fysieke wereld verder met elkaar zullen versmelten. ‘Gebruikers’ ontmoeten elkaar in de metaverse virtueel, of misschien moet ik schrijven: hun avatars. Pagina’s zullen worden vervangen door virtuele ruimtes waarin onze poppetjes zich binnen een seconde van een werkoverleg naar een feest verplaatsen.
Als ze zin hebben kunnen ze tussendoor met cryptomunten digitale kleding en accessoires kopen.
De ‘nieuwe’ naam van Zuckerbergs futuristische bedrijf komt al voor in de sciencefictionroman Snow Crash uit 1992. Daarin schetst Neal Stephenson een Amerika waar het bedrijfsleven het vrijwel helemaal voor het zeggen heeft. De virtuele, driedimensionale werkelijkheid domineert de echte wereld, precies zoals Mark Zuckerberg dat in zijn plannen ontvouwt.
Het is alsof ik moet bewijzen dat ik ook iets bijdraag
Als ik op een verjaardag aan een onbekende vertel dat ik romans schrijf, wordt me vaak gevraagd of ik ervan kan leven. Verkoop ik nog wel boeken nu mensen steeds meer tijd achter hun schermen doorbrengen? Het is net alsof ik moet bewijzen dat ik ook iets bijdraag aan onze samenleving, dat ik mijn zakken niet vul met subsidies, met het geld van de anderen.
Ik vermoed dat de geldvraag zelden wordt gesteld aan een brand specialist van Amazon of een adoptiespecialist bij Microsoft. Is dat terecht? Misschien wel niet.
De afgelopen jaren werkte ik aan een roman waarvan het verhaal zich deels in de toekomst afspeelt. Om verder te gaan waar anderen waren opgehouden, las ik veel werk van schrijvers die in hun verbeelding al eerder de grenzen van hun tijd hadden overschreden: George Orwell, Aldous Huxley, Ray Bradbury, Margaret Atwood, Ian McEwan, Jeanette Winterson, Kazuo Ishiguro, Ellen de Bruin en Rob van Essen.
Daarnaast keek ik naar flink wat films, zoals Coded Bias. In die documentairefilm vertelt de Amerikaans-Ghanese Joy Buolamwini dat ze tijdens het vak science fabrication aan het Massachusetts Institute of Technology (MIT) de opgave krijgt om een sciencefiction-verhaal te lezen en iets te ontwerpen wat is gebaseerd op een uitvinding die daarin voorkomt.
Ze leest De elektrische nachtmerrie van Philip K. Dick en ook een Ghanees sprookje over Anansi, een mythische spin. Hierdoor krijgt ze het idee om een aspire mirror te maken, een uitvinding waarmee je niet gewoon je gezicht in de spiegel ziet, maar een reflectie van iemand die je zou willen zijn op je eigen gezicht.
De grootste openbare scifi-collectie ter wereld
Studenten computerwetenschappen op het MIT moeten dus sciencefiction lezen, de universiteit bezit de grootste openbare collectie ter wereld. Er wordt veel onderzoek gedaan naar de wisselwerking tussen fictieve uitvindingen die hierin worden beschreven en uitvindingen die later ‘in de echte wereld’ zijn gerealiseerd. Een paar voorbeelden.
In de op de novelle Cyborg van Martin Caidin (1972) gebaseerde tv-serie De man van zes miljoen is al sprake van een bionische arm. George Orwell schreef in 1984 (1949) over onderling verbonden camera’s. Chetser Gould liet in zijn komische strip Dick Tracy zijn gelijknamige personage in 1932 een smartwatch dragen. In Farenheit 451 van Ray Bradbury (1953) komen vingerhoedgrote radio-oortjes voor. In Star Trek, waarvan James Blish een aantal romans maakte, is zo ongeveer het hele assortiment van de Apple Store al te zien.
Als ik verder terugga in de tijd, kan ik de duikboot van Jules Verne noemen waarop de Pool Stefan Drzewiecki zijn elektrisch aangedreven ontwerp uit 1884 baseerde. Het is ook mogelijk angstaanjagendere uitvindingen te noemen, zoals de atoombommen waarover H.G. Wells in de The World Set Free (1914) schreef. In zijn boek waren dat granaten vol uranium in de buiken van bommenwerpers. Wells fantasie beïnvloedde het denken van de fysicus Leó Szilárd over uraniumsplitsing als explosief. Szilárd was een van de auteurs van de brief aan president Franklin Roosevelt over het gevaar van de atoombom.
Ook het internet is in velerlei variaties in de literatuur te vinden voordat het werkelijk werd gecreëerd, zoals in Een huwelijk in het jaar 2020 van Maurits Wagenvoort (1923) en in Dial F for Frankenstein (1961) van Arthur C. Clarke, een verhaal over een telefoonnetwerk dat de wereld overneemt. Tim Berners-Lee, een van de grondleggers van het internet, las het toen hij negen was en raakte er zo van onder de indruk dat hij in zijn fantasie andere soorten netwerken begon te bouwen.
Ik kan ook uitvindingen opsommen die alleen in fictie bestaan
Is het toeval dat het internet al in fictie bestond lang voordat het realiteit werd? Ik zou net zo goed een aantal uitvindingen kunnen opsommen die alleen in fictie bestaan. Het is ook bekend dat sommige van de bovengenoemde schrijvers intensief contact met wetenschappers of industrieel ontwerpers hadden, voordat ze aan hun boek begonnen.
De aan het MIT verbonden literatuurprofessor Sandy Alexandre zegt in een interview dat ze niet verbaasd is over het mogelijke verband tussen Clarkes verhaal en het world wide web omdat ‘een schrijfproces om minutieus manieren van communicatie richting de lezers te ontwikkelen, onvermijdelijk leidt tot de creatie van denkbeeldige uitvindingen die een heel nieuwe manier van communicatie tussen mensen teweegbrengen’.
Op MIT Technology Review (5-4-2018) staat een publicatie over onderzoek dat wetenschappers van de Universiteit van Hawaï deden naar de invloed van sciencefiction op de ontwikkeling van technologie. Computerwetenschapper Philipp Jordan en zijn team doorzochten een grote hoeveelheid artikelen die na 1982 zijn gepubliceerd voor de conferenties van de Association for Computing Machinery op sf-gerelateerde termen, en categoriseerden de resultaten. Ze toonden aan dat wetenschappelijke onderzoekers sciencefiction op verschillende manieren gebruiken: op het terrein van theoretisch designonderzoek, bij het verkennen van nieuwe vormen van mens-computerinteractie en bij de studie van de modificatie van het menselijk lichaam.
Hun voorlopige slotconclusie is dat sciencefiction aantoonbaar inspiratie biedt voor de belangrijkste uitdagingen van onze tijd als het gaat om de interactie tussen mens en computer, implantaten of de ethiek van het digitale hiernamaals. Die invloed neemt de laatste jaren zelfs in hoog tempo toe.
Philipp Jordan en zijn teamgenoten denken dat hun onderzoek maar het topje van de ijsberg laat zien. ‘Dit is een kleine stap in de richting van een beter begrip van de complexe relatie tussen de manier waarop mensen zich de impact van technologie voorstellen en de manier waarop die in werkelijkheid plaatsvindt.’
De literatuur is óók proeftuin van de toekomst
De innovatieve ideeën van techbedrijven komen dus deels voort uit fictie, of uit de wisselwerking tussen fictie en wetenschap. De invloed van de proeftuin van onze toekomst, die de literatuur óók is, kan daarom ook op economisch vlak op de lange termijn maar moeilijk worden overschat.
Misschien moet ik dat voortaan zeggen als mensen naar mijn inkomen informeren. Het is helemaal niet zo duidelijk wie nu met wiens inspanning geld verdient en of het wel terecht is dat veel techbedrijven innovatief worden genoemd. Ze zijn vaak hooguit vindingrijk als het gaat om het vercommercialiseren van ideeën van schrijvers, theatermakers, kunstenaars, filmmakers, wetenschappers en creatieve programmamakers.
De mensen uit bovengenoemde beroepsgroepen hebben niet alleen een interessante blik op onze toekomst, zij helpen die ook vorm te geven. Een divers aanbod van boeken is hierbij belangrijk. In een land waar veel kinderen pianospelen of voetballen ontwikkelen zich meer grootheden op deze terreinen dan in landen waar kinderen niet pianospelen of voetballen. Ook de basis, de humus, dient een doel.
Ian McEwan schreef in Machines Like Me al dat ‘de verbeelding sneller is dan de geschiedenis, dan de technologische vooruitgang...’ Als de belangstelling voor literatuur, voor wat onze verbeelding voortbrengt verder opdroogt, als we straks allemaal alleen nog dezelfde, ons door algoritmes aanbevolen bestsellers lezen, of we helemaal niet meer lezen als we als avatars door de virtuele ruimtes wandelen, droogt er veel meer op dan de literatuur. Zuckerberg heeft dat in ieder geval wél begrepen.
Anja Sicking (1965) is schrijver. Ze debuteerde in 2000 met Het Keuriskwartet, waarvoor zij de Geertjan Lubberhuizenprijs ontving. Ze maakt deel uit van de redactie van literair tijdschrift Tirade. Op 22 februari verschijnt De visionair, haar vijfde roman, waarvan het verhaal deels in de nabije toekomst speelt.