Geboorte
De bevalling werd een probleem zodra de mens rechtop ging lopen. Die maakte er het beste van
Zodra de mens rechtop ging lopen werd bevallen problematisch. Het bevestigt het vermoeden dat mensachtigen al vroeg in de evolutie afstand hebben genomen van de apen en een eigen manier vonden om zich voort te planten.
De afbeelding toont een reconstructie van het bekken van een vroege mensachtige, die 4 miljoen jaar geleden op aarde rondliep. Een koppie met 110 gram hersenen past er net doorheen (rechts, in groen); met 145 gram hersenen (midden) of 180 gram (links) wordt het te krap in het geboortekanaal. Een dramatische ontdekking lijkt het niet, maar dit bevestigt het vermoeden dat mensachtigen al vroeg in de evolutie afstand hebben genomen van de apen en een eigen manier vonden om zich voort te planten.
De afbeelding komt uit computersimulaties die een ploeg wetenschappers geleid door de Zwitser Martin Häuser deze week publiceerde in Communications Biology, een vakblad van Nature. Häuser zocht antwoord op een vraag die de evolutiebiologie al lang bezighoudt: de vraag hoe het de mens in vredesnaam lukt nageslacht op de wereld te zetten.
De bevalling is pijnlijk en vol risico’s, voor moeder en kind. En wat ter wereld komt is wel een compleet mensje, alles zit erop en eraan, maar overleven kan het niet; de kleine is lange tijd hulpbehoevend. De risicovolle bevalling is het resultaat van twee evolutionaire krachten die de mens voor een probleem stelden: hij ging rechtop lopen waardoor de bouw veranderde en het bekken smaller werd, en hij werd intelligent en kreeg grotere hersenen.
Groeiende hersenen
Een klassieke theorie zegt dat de mens dit probleem heeft opgelost door de ontwikkeling van de hersenen deels uit te stellen tot na de geboorte. Bij de grote apen heeft een boreling hersenen die al bijna half zo groot zijn als die van een volwassen aap. Bij de mens is dat maar iets meer dan een kwart; de rest moet er nog bij groeien, wat die lange, hulpbehoevende jeugd zou verklaren.
Mooie theorie, maar haar bewijzen is lastig gebleken. Er zijn tot nu toe geen fossiele baby’s gevonden van de eerste mensachtigen. Wel vrouwen, én vrouwelijke bekkens, onder meer van Australopithecus, de vroegste mensachtigen, waartoe ook de vermaarde Lucy behoort, die vrijwel geheel bewaard is gebleven.
Martin Häuser, verbonden aan de universiteit van Zürich, besloot daarom met simulaties te kijken wat er door die bekkens van de eerste vrouwen zou passen. De afmetingen van de babyhoofdjes, die in de afbeelding te zien zijn, heeft hij niet toevallig gekozen. 180 gram is gebaseerd op het gemiddelde koppie in de grote groep van primaten, en dan vertaald naar de lichaamsomvang van een Australopithecus. Op 145 gram kom je als je uitgaat van het gemiddelde bij de catarrhini, een groep die onder meer de mensapen omvat. En 110 is het gemiddelde van de moderne mens, vertaald naar het vrouwenlichaam van toen.
Alleen die laatste, met 110 gram hersenen, had kans het levenslicht te zien. Dat betekent, zegt Häuser, dat zodra de vroege mens op twee benen ging lopen diens nakomelingen ‘moderne’ afmetingen kregen.
Iets groter dan die van een chimpansee
Met dat rechtop lopen begon Australopithecus al zo’n 4 miljoen jaar geleden. Voorouders van de moderne mens, met zijn grote brein, waren er toen nog lang niet; die kwamen 2 miljoen jaar later pas op aarde. Die vroege mensachtige had geen uitzonderlijk grote hersenen; ze waren maar iets groter dan die van een chimpansee.
Australopithecus is in antwoord op het krimpende bekken dus al begonnen met het voortbrengen van kleiner, maar half ontwikkeld nageslacht. Dat heeft, volgens Häuser, voor de moderne mens de mogelijkheid geopend een groter brein te ontwikkelen. En daarbij speelde nog iets, zegt de Zwitser: die kinderen van de vroegste mens hadden zo lang zorg nodig, dat er moest worden samengewerkt om ze allemaal groot te brengen. Dat sociaal gedrag van de vroege mens is een stimulans geweest voor de ontwikkeling van intelligentie en een groter brein.
Lees ook:
Mensen bleven in hun bovenkamer nog best lang aap
Het duurde even voor mensen moderne hersenen kregen, blijkt uit sporenonderzoek op 1,8 miljoen jaar oude schedels.