Tien GebodenTommie Niessen
Tommie Niessen: Gij komt er wel, jongen, zei mijn opa. En kijk: hier ben ik
Tommie Niessen (Helmond, 1991) is verpleegkundige, docent, blogger en auteur. Hij kreeg landelijke bekendheid met zijn boek Tommie in de zorg. Onlangs verscheen de met Loes Wouterson geschreven roman Kastanjehove.
I Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben
“God, dat zijn wij met z’n allen. Alle energie komt volgens mij uit één en dezelfde bron. Ik heb hier op mijn arm een tatoeage staan. Het is een papieren bootje, gemaakt met de as van mijn opa – en een beetje van mijn oma, zijn grote liefde – omdat hij een heel bijzondere rol in mijn leven heeft gespeeld.
Mijn ouders zijn gescheiden toen ik drie jaar oud was en doordat mijn moeder de kost moest verdienen, was ik heel vaak bij mijn opa en oma. Oma was zorgzaam, ongelooflijk trots op haar eerste kleinkind en mijn opa was vooral erg lief en vond alles goed. Hij leerde me schieten met een buks, gaf me een alarmpistool voor mijn zesde verjaardag en vouwde altijd van dit soort papieren bootjes voor me.
Ik denk niet dagelijks, maar toch zeker wekelijks aan hem. Opa Joop was niet zo’n diepzinnige man; ik kon geen gesprekken met hem voeren zoals ik nu, nog altijd, met mijn andere opa, opa Huub, doe, maar er is één zo’n zinnetje van opa Joop dat me altijd is bijgebleven: ’Gij komt er wel, jongen’.
Toen hij 2013 overleed, was ik net begonnen met mijn opleiding in de zorg. Hij vond het allemaal maar niks, ‘die witte jassen en zo’, maar hij oordeelde nooit over de keuzes die ik maakte in mijn leven. ‘Gij komt er wel’.
Opa stierf op zijn 75ste, in het bijzijn van de hele familie. Het was natuurlijk super-verdrietig, maar ik herinner me ook dat ik met een gek, energiek en goed gevoel van het ziekenhuis naar huis ben gelopen. Toen mijn zoontje in augustus 2019 werd geboren had ik precies dezelfde wonderlijke sensatie. Ik geloof niet dat mijn opa in mijn zoontje voortleeft, maar ze zijn wel onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Dood en geboorte horen bij elkaar. Dat is wat ik bedoel: alles is één. Snap je?”
II Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is
“Mijn vriendin houdt van Maria-beelden. Op een gegeven moment stonden er wel een stuk of vijf van die dingen in huis. Ik heb er één verstopt. Die staat nu ergens in een kast, naast het beeld dat ik kreeg toen ik in 2019 tot ‘Helmonder van het Jaar’ werd gekozen. Ik ben dankbaar hoor, blij dat mijn inzet wordt gewaardeerd, maar wat ik doe, gaat me gewoon heel makkelijk af; het is geen verdienste en ik vind die verering ook héél ongemakkelijk. Ik ben alleen maar een middel om het doel mee te bereiken: mensen een realistisch en ietwat positiever beeld geven van de zorg. Ik wil proberen om een paar vooroordelen weg te nemen. Werken in de zorg, dat is niet alleen maar helpen met wassen en het vervangen van een steunkous nee, het gaat vooral om het menselijk contact. Dit verhaal gaat ook niet over mij, maar ik wil wel laten zien dat iedereen in die beroepsgroep welkom is, dus ook jongens met opgeschoren kapsels en armen vol tattoos.”
III Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken
“Toen in september vorig jaar door een stel van die BN’ers de actie #ikdoenietmeermee werd gestart en ik op Twitter reageerde met #ikdoewelmee, kreeg ik de gruwelijkste verwensingen naar mijn kop. Iemand vond zelfs dat ik de kogel moest krijgen. Je mag van mij zeggen wat je wil, beledig iedereen als je daar zo’n behoefte aan hebt, maar schijt hebben aan de overheid in tijden van een pandemie: dat vind ik echt heel erg. Ik heb óók mijn twijfels over bepaalde maatregelen en het is verschrikkelijk om te zien hoeveel ondernemers in de problemen komen, maar wie willens en wetens regels gaat overtreden, heeft waarschijnlijk nog niet iemand aan corona dood zien gaan. Ik zal dat beeld in ieder geval niet zo makkelijk vergeten. Ik heb in het hospice waar ik werkte weken achter elkaar, bijna iedere nacht, mensen zien sterven. Steeds sneller hijgen, ontstekingsslijm dat naar buiten komt… het is een gruwelijk einde. Als ik iemand hoor zeggen dat het maar een gewoon griepje is, denk ik: zo lang je ergens geen verstand van hebt, kan je maar beter je mond dicht houden.”
IV Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt, zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God, dan zult gij geen werk doen
“Ik kom juist tot rust door dingen te doen. Boven heb ik een werkkamertje, waar ik stukjes schrijf, mijn sociale media bijhoud, maar ook eindeloos ergens aan kan gaan zitten knutselen. Dan vergeet ik de tijd. Dat vindt mijn vriendin niet zo leuk. Daarom hebben we onlangs de afspraak gemaakt dat ik voortaan pas naar boven ga als ons zoontje in bed ligt. En dat ik ook weer iets eerder naar beneden kom, zodat ik niet achter mijn computer vandaan meteen het bed in rol. Ik moet meer tijd vrijmaken voor mijn gezin. Want dat is mijn grootste valkuil: ik kan nogal doorschieten in dingen.”
V Eer uw vader en uw moeder
“Het kan zijn dat er een beetje fantasie is bijgekomen, maar zo is het wel ongeveer gegaan: mijn vader die naar de deur loopt en mijn moeder die zegt dat papa ergens anders gaat wonen. ‘Jij blijft bij mama’. Dat was het.
Een jaar later leerde mijn moeder een nieuwe man kennen. Johan. Toen ik tien was hebben ze samen nog een kindje gekregen. Mijn vader hertrouwde ook dat jaar en kreeg nog drie kinderen. Hij is nog steeds samen met Diane en ik kan zien dat ze echt gelukkig zijn met elkaar, dat vind ik alleen maar mooi. Het tweede huwelijk van mijn moeder liep rond mijn zeventiende op de klippen. Johan is een goede man en een goede opvoeder geweest. Helaas ging het mis met zijn bedrijf, raakte hij uit balans en werd zo onmogelijk in de omgang dat mijn moeder hem wel móest verlaten.
Ik kan me, wat die eerste scheiding betreft, geen boosheid of verdriet herinneren. Dat komt, denk ik, doordat mijn vader en moeder alles met me bespraken, maar ook doordat ik me zo thuis voelde bij mijn opa en oma. Ik droomde wel eens dat we met z’n allen – opa, oma, vader, moeder, Johan, Diane en alle kinderen – op een grote boerderij woonden.
Mijn moeder heeft me opgevoed, dus als je het hebt over eren, dan geldt dat zeker voor haar. Mijn vader eer ik ook, maar op een andere manier. De band tussen ons is echt heel goed, sterker nog: die lijkt alleen nog maar beter te worden. Misschien heeft hij zich wel schuldig gevoeld naar mij toe. Ik kan hem in ieder geval op elk moment van de dag bellen; hij staat altijd voor me klaar en ik hou ontzettend veel van hem. Hij is niet mijn opvoeder, maar wel mijn papa. Met hem heb ik ook gesprekken over het ouderschap. Ik heb nu zelf twee kleine kinderen, de jongste is nog maar een paar maanden oud. Mijn vader vond het ook moeilijk, zo’n baby, en begrijpt me als ik zeg dat ik er soms gek van kan worden. Ik kijk echt uit naar de dag waarop ik met die twee kan práten of ze dingen kan gaan leren. Mijn vriendin doet het geweldig met die twee kleintjes en ik … ik heb het gewoon niet in me. Als ik eerlijk ben, moet ik zeggen dat ik het ouderschap op dit moment soms eerder een belasting dan een verrijking vind. En daar voel ik me vervolgens weer rot over. ’t Is ingewikkeld. Hoe moet ik een goede vader zijn? Ik heb nog zoveel te leren en dat besef ik heel goed.”
VI Gij zult niet doodslaan
“‘Broeder, geef me toch een spuitje.’ Die vraag heb ik tijdens mijn nachtdiensten in het hospice best vaak gehoord. Ik begrijp het wel: als je daar zo ligt, in je eentje, nauwelijks bezoek, met een hevelsonde of een drain, je kan niet meer eten of drinken, niks dan ellende en pijn. Ik kon een beetje extra morfine geven, of wat slaapmiddel, en zeggen dat ik hun wens met de dokter zou bespreken.
Euthanasie zou wat mij betreft veel laagdrempeliger mogen zijn dan het nu geregeld is. Ook voor jonge mensen. En dan heb ik het niet over jongeren die een weekje neerslachtig zijn, maar over hen die geestelijk of lichamelijk uitzichtloos lijden. Soms – dat merk ik ook bij ouderen – verdwijnen depressieve klachten als je mensen meer aandacht geeft en vraagt: wat kunnen we aan uw omstandigheden veranderen waardoor voor u het leven weer een beetje draaglijker wordt? Als dat niet mogelijk is, heeft het ook geen zin om aan zo’n opbeurtraject te beginnen. Dan zou je sneller door een arts geholpen moeten worden.”
VII Gij zult niet echtbreken
“Het is belangrijk om elkaar trouw te zijn. Ik geloof dat er altijd kronkels zijn en dat je een bepaalde motivatie moet hebben om die kronkels bij jezelf aan te pakken, om bij elkaar te kunnen blijven. Mijn vriendin en ik werken allebei hard aan onze mindere kanten, maar we moeten ook aanvaarden dat we elkaars karakter niet kunnen veranderen. We hebben weleens een relatiecrisis gehad, die komen we dan weer te boven, maar als het echt niet meer gaat, dan moet je ermee ophouden. Dat heb ik in mijn jeugd ook zien gebeuren. Of ik er daardoor ook minder hard voor wil vechten? Hm … zo heb ik er nog niet naar gekeken. Laat ik het zo zeggen: misschien zal ik de stekker er eerder uit trekken – en dat zou ik vreselijk vinden hoor, want ik hou heel veel van mijn vriendin – maar áls het gebeurt, zou dat voor mij niet het einde van de wereld betekenen.”
VIII Gij zult niet stelen
“In de zomer van 2014 was ik na een bezoekje aan een vriend, om een uur of twee ’s nachts, met de fiets op weg naar huis, toen ik staande werd gehouden door drie jongens. Ik moest mijn pinpas afgeven en zeggen wat mijn code was. Ik stribbelde tegen, werd tegen de grond gewerkt en toen zette één van die gasten ineens een pistool tegen mijn hoofd. Ik gaf m’n pas én de code. Twee jongens vertrokken naar een pinautomaat en eentje – die met z’n pistool – bleef bij mij. Hij zei: ‘Als je hebt gelogen, dan weet je wel wat er gebeurt hè?’
Ik lag midden op het fietspad, ik denk dat het hem te lang duurde of dat hij bang was om betrapt te worden, hoe dan ook: na een tijdje ging hij er vandoor, ben ik snel naar huis gefietst en heb de politie gebeld. Ze deden niet echt aardig tegen me, het was net alsof ze me niet geloofden, maar ik heb de aangifte doorgezet en later uit het fonds van Slachtofferhulp nog een schadevergoeding van vijfentwintighonderd euro gekregen. Als ik er niet zo veel last van had gehad – gelukkig verdwenen die angstgevoelens na verloop van tijd weer – zou je kunnen zeggen dat ik er alleen maar op vooruit ben gegaan. Die dieven hielden er in ieder geval veel minder aan over: ik had de verkeerde pincode opgegeven.”
IX Gij zult geen valse getuigenissen spreken tegen uw naaste
“Dit is een heel prettig gesprek, vind ik tenminste, maar misschien ben jij het inmiddels helemaal zat en denk je: wat een raar mannetje is die Tommie eigenlijk. De waarheid heeft meerdere kanten. Ik probeer altijd waarachtig en openhartig te zijn. Ik denk dat ik er in de loop der jaren ook beter in ben geworden om mensen te lezen; als een ouder iemand schrikt omdat ze een zuster hadden verwacht om voor hen te zorgen, dan bespreek ik dat ongemak meteen. Ik trek me zoiets niet persoonlijk aan. Uiteindelijk wint de nieuwsgierigheid het altijd: wat is het probleem en kunnen we er iets aan veranderen? Ik heb het gevoel dat ik op dat gebied wel wijzer ben geworden. Ik kan soms behoorlijk neerslachtig zijn. Rond mijn twintigste heb ik een tijdje antidepressiva geslikt. Alles ging me eigenlijk voor de wind en tóch voelde ik me slecht – ik begreep er niks van. Het frustreerde me enorm. Tot mijn moeder zei: ‘Probeer je nou eens niet langer tegen die emotie te verzetten’. Dat hielp. Ik geloof niet per se dat het steeds beter met me gaat, maar ik heb wel leren inzien dat één sombere dag niet hoeft te betekenen dat het voor altijd donker zal blijven.”
X Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is
“Opa Joop hield erg van Duitse auto’s. Het liefst witte. Toen ik klein was, zei ik: ‘Op een dag kom ik je ophalen in een witte Mercedes.’ Hij ging te vroeg dood om die belofte in te kunnen lossen. Ik geef helemaal niks om materie, ben ook nooit jaloers op de spullen van een ander, maar ik bleef wel aan die witte Mercedes denken. Jaren later – ik reed inmiddels in een Opel Corsa – zag ik er eentje bij de dealer staan. Geen kampauto met van die geblindeerde ramen, maar zo’n A-klasse, weet je wel? Echt een mooi ding. Ik ruilde mijn Opel in, sloot een leasecontract af en ben onmiddellijk naar het crematorium gereden waar de urn van mijn opa staat… Oké, beetje melodramatisch misschien, maar ik vond het ook wel een mooi gebaar, als een soort reactie op zijn ‘Gij komt er wel’, zo van: kijk, opa, hier ben ik.”