NaschriftHanna Bakker 1935-2021
Tijdens een bezoek aan Sobibor stapte Hanneke uit haar rolstoel
Met haar innemende persoonlijkheid, gevoel voor humor en scherpe geest maakte Hanneke indruk op anderen. Muziek speelde een grote rol in haar leven, maar niet minder belangrijk was het familieverleden waarmee ze zich omringde. De oorlog was daar onlosmakelijk mee verbonden.
Achter de stoel waarin Hanneke vaak zat te lezen stond de vleugel. Ook de laatste jaren speelde ze nog dagelijks: Bach, Chopin, en Bartók, een van haar lievelingscomponisten. Maar ook boogiewoogie – ze had een gevarieerde muzieksmaak. Met hulp had ze zelf ooit jazzdeuntjes gecomponeerd. Een leven zonder piano was ondenkbaar. Ook in het revalidatiecentrum waar ze kort voor haar dood naartoe moest, speelde ze piano.
Toen ze nog werkte als pianolerares begeleidde Hanneke soms leerlingen met lichamelijke afwijkingen, zoals een meisje dat met een looprekje binnenkwam. Voor een softenonkind met aan de ene hand twee vingers en aan de andere drie, arrangeerde ze Für Elise tot muziek die ze kon spelen. Hanneke, lief, zacht en geestig, was een geliefde juf. Dat ze zelf een handicap had, wekte nieuwsgierigheid. “Wat heb jij?”, werd haar vaak gevraagd.
Hanneke was geboren met spierslapte en scoliose. Als klein kind had ze zo weinig spierkracht dat ze de pianotoetsen alleen kon indrukken wanneer ze stond. Ook later ging ze er vaak bij staan. Dankzij de Exermano, een methode met bijbehorend instrumentje voor musici met klachten in hand- en armspieren, ontwikkelde ze op den duur sterke handen en spierballen. Omdat ze zelf na grote inspanning prachtig had leren pianospelen, wist ze hoe ze kinderen met problemen kon helpen.
De kromming in haar wervelkolom maakte lopen moeilijk, toch wilde ze niet als ‘geval’ gezien worden. Maar met de jaren werden de kwalen erger; ten slotte kon ze niet meer zonder rolstoel, voortdurend had ze pijn. Mentaal was Hanneke sterk, ze had iets ondeugends en hield de blik nieuwsgierig op de wereld gericht. Haar gezicht met de viooltjesblauwe ogen brak open als ze lachte: ze nam iedereen direct voor zich in. Zichzelf bekeek ze met een zekere distantie: bij het zien van de golvende sculpturen van Jean Arp zei ze met typerende zelfspot: “Als ze mij later opgraven zeggen ze: hé, een Arp!”
Kapseizend gipsbed
Al jong accepteerde ze dat haar oudere broer Look (Lodewijk) en jongere zusje Martine meer konden dan zij. Buitenspelen met Look deed ze wel, maar haar kousen aantrekken lukte soms niet en dan vroeg ze Martine om hulp. Voor haar moeder hield ze dat liever verborgen: Hortense was zwaar op de hand en zou haar zorgenkind direct meenemen naar de dokter. Hanneke moest verplicht veel rusten: de dokter vond de middelbare school te belastend voor haar zwakke gestel, thuisblijven was het devies. Elke dag lag ze uren in een gipsbed, afleiding bood alleen de boekenkast van haar vader. Toch waren er ook vrolijke momenten als ze weer eens met gipsbed en al kapseisde.
Vaak mocht ze bij haar vader Piet Bakker in zijn kamer zitten als hij aan het schrijven was. Hij werkte als verslaggever bij Het Volk waar hij Hortense leerde kennen die er een administratieve functie had. Ze trouwden en kregen drie kinderen, maar met de opvoeding bemoeide hij zich in het geheel niet – zijn werk slokte hem op. Later voor Elseviers Weekblad maakte hij grote reisreportages, meestal in gezelschap van tekenaars als Jo Spier, Eppo Doeve en Cees Bantzinger. Bij terugkomst deed hij op humoristische wijze verslag van zijn verre reizen.
Piet was een echte verhalenverteller en -schrijver. Furore maakte hij met de romantrilogie over Ciske de Rat. Met onvervalst Amsterdams was hij vertrouwd geraakt toen hij als jongen rondhing bij het Waterlooplein. Daar pikte hij ook de Jiddische woorden op die later over tafel vlogen toen hij met zijn gezin in de Amsterdamse Rivierenbuurt woonde. ‘Jehude honoris causa’ werd hij door anderen gekscherend genoemd: hij was weliswaar niet Joods maar wist meer van het geloof dan zijn niet-gelovige Joodse vrouw.
Dankzij het feit dat Hortense gemengd-gehuwd was had ze in de oorlog als Joodse respijt en liep ze niet onmiddellijk gevaar. Ze kon haar leven zelfs grotendeels op dezelfde voet voortzetten, slechts een enkele keer moest ze kort onderduiken – het dienstmeisje nam dan het huishouden op zich. Hannekes grootmoeder Sophia en oudtante Debora werden echter wel opgepakt en in Sobibor vergast. Het zou haar in de loop der tijd steeds meer gaan bezighouden.
Muzikale familie
Maar aanvankelijk draaide het leven vooral om muziek. Aan moederskant werd muzikaal talent van generatie op generatie doorgegeven, de familie telde veel professionele violisten en pianisten. Nol, de excentrieke broer van Hortense, was een virtuoze pianist. Als hij op bezoek kwam, ging hij achter de piano zitten en begeleidde Hortense die met haar glasheldere stem Franse chansons zong. Vrijdagavond was het zoete inval, Hortense zorgde voor gezelligheid en lekkers op tafel.
Hanneke bleef lang in het ouderlijk huis wonen en gaf er na haar muziekstudie privéles, totdat ze een aanstelling kreeg op de muziekschool in Zaandam. Enkele leerlingen werden vrienden die ze altijd bleef zien. In die tijd ook had ze een kortstondige relatie met fluitist Peter Quakernaat. Op haar 36ste betrok ze een eigen woning in de toen nog niet veryupte Jordaan, twee huizen van zus Martine vandaan. Ze vond het er heerlijk en voelde zich als ‘vreempie’ thuis tussen de autochtone Tantes en Omes, maar aan die jaren kwam een eind toen de steile trappetjes in haar huis een probleem werden.
Ze verhuisde naar een benedenwoning in Purmerend. De Joodse buurt in Amsterdam miste ze, maar hier kon ze op haar driewieler zo de natuur in – en ze had een kleine tuin, vol bijzondere plantjes. In huis hingen portretten van haar voorouders, eronder op het kastje lagen bijbehorende parafernalia: de medaille waarmee haar betovergrootvader, violist in Napoleons leger, door Napoleon was onderscheiden; het dirigeerstokje van Nol; het beursje van haar vermoorde grootmoeder Fietje.
De belangstelling voor de familiehistorie bracht de oorlog terug, en liet haar niet meer los. Bij de Vereniging Joodse OorlogsKinderen ontmoette ze in 1998 Rozette Kats, die een dierbare vriendin werd. Het jaar daarop besloten ze samen een reis te maken naar Polen, op zoek naar sporen van het vroegere Joodse leven in dorpen en sjtetls. Niet meer dan wat schamele resten vonden ze: een enkel houten huisje, met in het bovenlicht een davidster, een synagoge die geen dienst meer deed, een marktpleintje – toch was het een overweldigende ervaring, temeer omdat Hanneke haar angst overwon en ze een niet-gepland bezoek brachten aan Sobibor. Op het perron, bekend als de Rampe, kwam ze uit haar rolstoel om er een paar stappen te zetten.
Derde oma
Het bezoek maakte een hoop los. Ze wist nu dat ze het durfde, en nam met Rozette meermaals deel aan georganiseerde reizen. Ze liet in Sobibor een gedenksteen plaatsen voor grootmoeder Sophia en oud-tante Debora. Hanneke raakte bevriend met andere nabestaanden en kampoverlevende Jules Schelvis. Hanneke had in haar leven veel van de wereld gezien, maar deze reizen waren de belangrijkste voor haar. Innerlijk verzette ze bergen voor het verwerken van de indrukken.
De reizen lagen in het verlengde van haar behoefte spullen van haar familie te verzamelen en herinneringen te bewaren. Gedurende haar leven legde ze een enorm familiearchief aan met onder andere foto’s en brieven. Ze kon tal van verhalen en anekdotes opdissen, en maakte soms notities in een schriftje die ze uiteindelijk, na aandringen van Rozette, uitwerkte tot Klein formaat (2013) en Nol Prager. Bohémien pur sang (2017). De twee bescheiden boekjes met lichtvoetige impressies en bespiegelingen – en de waardering die ze kreeg van journalist Wim Boevink in Trouw – betekenden veel voor haar. Door haar gebrek aan schoolopleiding en haar handicap had ze een diepgewortelde onzekerheid die ze zorgvuldig wist te maskeren, maar nu groeide haar gevoel van eigenwaarde: ze vond dat ze iets had gemaakt dat ertoe deed.
Ook het intensieve contact met Rozette was voor haar belangrijk. Hanneke, die nooit een eigen gezin had gehad, voelde zich deel van Rozettes familie en vierde er alle joodse feestdagen. De kleinkinderen zagen haar als hun derde oma.
De laatste jaren verslechterde haar conditie. Na een val kwam ze ten slotte terecht in een verzorgingshuis. Haar vleugel waaraan ze zo verknocht was had ze niet mee kunnen nemen, maar wel een grote foto van haar overgrootvader die tegenover haar bed hing. Daar keek ze naar, totdat ze met palliatieve sedatie uit het leven gleed.
Hanna Bakker werd geboren op 9 maart 1935 in Amsterdam en overleed aldaar op 28 maart 2021.
Trouw beschrijft het leven van onlangs overleden heel gewone of bekende mensen. Heeft u zelf een tip voor Naschrift? Mail ons via naschrift@trouw.nl.