InterviewSaskia Goldschmidt
Saskia Goldschmidt geeft kampdagboek van de ex-vrouw van haar vader opnieuw uit: ‘Haar hardheid heeft hem gered’
De vader van schrijver Saskia Goldschmidt (66) overleefde concentratiekamp Bergen-Belsen door de moed van zijn eerste vrouw Renata. Nu geeft Goldschmidt haar kampdagboek opnieuw uit. “Zonder haar had hij het niet gered.”
Heel soms durft schrijver Saskia Goldschmidt het als kind aan om haar vader te vragen naar zijn gevangenschap in concentratiekamp Bergen-Belsen. Maar op iedere vraag antwoordt vader Paul hetzelfde. “Kijk maar in het dagboek van Renata, daar staat alles in.”
Renata, dat is Renata Laqueur, Pauls eerste vrouw. Tijdens de bezetting worden de twee na een fietstochtje verliefd; in 1942 trouwen ze. Lang duurt het geluk niet. Renata en Paul, beiden Joods, worden in maart 1944 via Westerbork naar Bergen-Belsen gestuurd. Wat ze daar meemaken, wordt door Renata zorgvuldig in schriftjes genoteerd. Als ze te ziek of te uitgeput is, pauzeert ze, en schrijft ze verder zodra ze kan.
Renata en Paul zullen allebei de oorlog overleven, maar de relatie houdt geen stand. Het huwelijk is nou eenmaal niet gemaakt voor de hel, zou Renata later over hun scheiding zeggen. Ze wordt verliefd op een Amerikaanse wetenschapper en emigreert om vervolgens met hem te trouwen. Ook Paul hertrouwt en krijgt vier kinderen, onder wie Saskia.
Door haar dagboek blijft Renata aanwezig in Pauls gezin. Na de oorlog laat ze de schriftjes in ietwat aangepaste vorm uitgeven. Het maakt haar tot een icoon in de boekenkast van de familie Goldschmidt. Dankzij Renata’s moed, organisatietalent en koelbloedigheid overleefde Paul het kamp, wordt er in de familie gezegd. Zonder haar had hij het niet gered.
“Als kind al kon ik het dagboek spellen”, zegt Saskia Goldschmidt, nu 66 jaar oud, op een zonnige Koningsdag aan de keukentafel in haar lichte huis nabij het Amsterdamse Vondelpark. Buiten wapperen vlaggen en oranje wimpels, binnen is er koffie en serveert Goldschmidts man Gerard zelfgemaakte kaasbroodjes. Zo’n geborgen huiselijke sfeer kan Paul voor zijn gezin niet creëren, getraumatiseerd als hij is door het kamp, vertelt Goldschmidt. “Mijn vader was een gevierd logopedist, altijd aan het werk. Hij behandelde zwaar gehandicapte, spastische kinderen en deed dat geweldig: creatief met taal, geestig, toegewijd. De ouders van patiënten droegen hem op handen.”
Maar voor zijn eigen kinderen heeft hij weinig oog. “Hij zei: een kind waar je van houdt, laat je niet geboren worden. Dat verwarde me. Hield hij dan niet van me? Hoe houd je van iets wat er niet is? En ik dacht: als ik nou spastisch of gehandicapt was geweest, of een enorm spraakgebrek had gehad, zoals zijn patiënten, had hij dan wél van me gehouden?”
Zodra Goldschmidt kan lezen, leest ze het dagboek van Renata. “Het was de enige manier om hem wat nader te komen.” Het contrast met de man die in het dagboek door Renata wordt beschreven en de persoon die Paul Goldschmidt na de oorlog wordt, is groot. “Ik kende mijn vader als een trotse, ietwat in zichzelf gekeerde man. In het dagboek las ik over hoe hij in Belsen zo verzwakt was, dat hij zelf niet op een stapelbed kon klimmen, niet zijn eigen been op kon tillen door de honger, over hoe hij op sterven na dood op de bodem van een treinwagon lag.” Gruwelijke details dus. “Het allerergste vond ik de beschrijving die Renata geeft van het einde van de oorlog, als het kamp ontruimd wordt. Zij heeft zich op een vrachtwagen gehesen, maar mijn vader heeft daar de kracht niet voor en staat nog op de weg. Hij blijft achter.”
Wat voor indruk maakte Renata op u in het dagboek?
“Ik had een iconisch beeld van Renata. Zij was de redster van mijn vader, zonder haar was ik er niet geweest. Het was een beetje een eendimensionaal beeld; lang dacht ik ook dat haar verhaal hét verhaal van het kamp was, in plaats van haar interpretatie en selectie.
“Ik vond haar ook wel hard. Zo schrijft ze over een vrouw die als straf in de bunker moet en moord en brand schreeuwt. Heerlijk, lijkt Renata dat, drie dagen in een bunker, alleen en zonder het rumoer van het kamp om je heen. Ze vindt die vrouw een aanstelster. Maar die vrouw had een kind! Natuurlijk was die vrouw hysterisch. Maar Renata oordeelt keihard.
“Twaalf jaar geleden ging ik onderzoek doen voor mijn eerste boek, en was ik op bezoek bij Louis Tas, de beroemde psychiater die Renata en Paul in Bergen-Belsen had gekend. Toen ik daar binnenkwam zei hij: je vader heeft niet zozeer onder de moffen geleden, maar vooral onder Renata. Dat was natuurlijk een seksistisch grapje. Renata was gewoon een goedgebekte vrouw. Maar het geeft wél aan hoe ze door anderen werd gezien.
“Haar hardheid heeft haar en Paul ook gered. Medelijden en empathie zijn niet vol te houden onder de onmenselijke omstandigheden van het kamp. Hooguit voor je allernaasten kon je die gevoelens toelaten, voor alle anderen moest je je afsluiten. Dat was natuurlijk ook de reden dat mijn vader zo afstandelijk was naar zijn kinderen; het vermogen om je te hechten is niet zo gemakkelijk weer aan te leren.”
Tegelijkertijd maakt Renata, vooral in het begin van het dagboek, juist een heel levendige indruk. Een soort meisjesboekenheldin vond ik haar, zoals ze het mist om in de Kalverstraat te winkelen en met haar vader in de studeerkamer in een leren stoel een sigaret te roken.
“Renata had een heel sterke persoonlijkheid, die schemert absoluut door het boek heen, hoe feitelijk ze alles ook opschrijft. Ze was een interessante jonge vrouw, een beetje opstandig ook. Ondanks de seksistische ideeën van haar vader, die het bijvoorbeeld weggegooid geld vond om haar te laten studeren, wilde ze zich niet neerleggen bij wat er van meisjes werd verwacht. Het maakt denk ik dat je je als lezer nu heel goed met haar kunt identificeren. Het is gewoon een heel leuk, een beetje een gek mens dat het kamp in moet.”
Identificeerde u zich met haar als kind?
“Nee, nee, dat denk ik niet. Daarvoor stond ze bij ons thuis teveel op een voetstuk. Ik denk ook niet dat ik haar moed ooit had gehad. Ik bedoel, ze smokkelde varkensvet uit de keuken voor mijn uitgehongerde vader, in haar beha. En bleef ijskoud toen de bewaker de vetvlekken op haar jurk zag en opmerkte dat ze melk lekte.”
Renata’s dagboek wordt in de jaren zestig ook al eens uitgegeven. Voor die uitgave schrapt ze echter zelf sommige passages en woorden. Zo worden koosnaampjes als Pluske (voor Paul) en Moesje (haar moeder) verwijderd. Een herinnering aan hoe ze haar ‘goudbruine haren stofkamt’ op het achterbalkon van een treinwagon haalt de uitgave ook niet. Saskia Goldschmidt heeft voor de heruitgave veel van die oorspronkelijke woorden en scènes teruggebracht in het dagboek. Ook voegde ze een stuk toe dat Renata na de oorlog schreef over kampcommandant Joseph Kramer.
Waarom moesten sommige passages van Renata het veld ruimen?
“Renata zag zichzelf met klem als ‘a survivor, not a victim’, zoals ze zei. De kwetsbaarheid van de koosnaampjes paste daar niet bij. En de alinea over haar haar werd waarschijnlijk geschrapt omdat ze het misschien een te poëtisch beeld vond: dat jonge meisje dat haar haren kamt en zich afvraagt hoe ze door de mensen op het perron dat ze passeren gezien wordt. Maar ik vind dat juist een heel mooie, literaire alinea.
“Uit de navertelde herinneringen van kampoverlevers moest de emotie overigens wel vaker wijken, het werden gestolde verhalen. Mijn vader had er ook een paar: hij kon bijvoorbeeld wel vertellen dat iemand de rugzak van zijn in Belsen overleden vader had bewaard, maar niet dat hij ongelooflijk verdriet moet hebben gehad.
“Het opvallendste is dat ze, ook in het originele dagboek, het nooit heeft over haar zuster Gerda, haar zwager Felix en hun kinderen, die ook in Belsen zaten. Ook niet aan het einde, als ze mensen beschrijft die vlektyfus hebben, waar Gerda en Felix na de bevrijding aan sterven. Felix schreef in het kamp ook een dagboek, dat vond ik in 2000 opeens in een boekhandel. Op zowat iedere pagina komen Renata en Paul voor.”
Uiteindelijk ging u zelf schrijven; u bent inmiddels auteur van verschillende boeken gebaseerd op de geschiedenis van uw familie.
“Oh, maar dat duurde wel tot ik vijftig werd, hoor. Ik ging eerst theater maken, heb jarenlang gewerkt met kinderen met niet-westerse achtergronden. In het jeugdtheater was indertijd weinig herkenning voor kinderen die niet uit de witte middenklasse afkomstig waren. Ik wilde de geschiedenissen van de gemigreerde families in de klas brengen. Verhalen die gepaard gaan met pijn, vanwege het verlaten van het vaderland, de noodzaak te vertrekken of te vluchten en de moeilijkheid te wortelen in een nieuw land. Pijn die vaak weggestopt wordt. Ik heb geprobeerd om die verhalen een plek en een podium te geven.”.”
Ondertussen hield u uw eigen verhaal bij u.
“Ik dacht altijd: dat verhaal van mij doet er niet toe. Het is zo lang geleden, het is een beetje gênant om nu weer met dat Joodse gedoe en die oorlog aan te komen.
“Grappig hoe het werkt; met hetzelfde fanatisme waarmee mijn vader met die kinderen bezig was, heb ik die voorstellingen gemaakt. Dat heeft zich enorm herhaald. Die kinderen en het jeugdtheater, dáár ging het om. Niet mijn eigen verhaal.”
Wanneer is dat veranderd?
“In 2007 kreeg ik een burn-out. Ik raakte overspannen, kon alleen nog maar huilen. Toen zei de bedrijfsarts; je moet structureel piekeren. Een keer per dag, op een vaste tijd, schrijf je twintig minuten alles op wat in je opkomt. En iedere keer dat je gaat malen zeg je: nu niet, morgen, om tien uur, dán mag het.
“En toen kwamen de herinneringen. De beerput ging open. Ineens zag ik mezelf bijvoorbeeld weer voor de spiegel staan met mijn vader, een jaar of acht moet ik zijn geweest. Ik vroeg: papa, ben je gelukkig? En hij zei: ik ben geen mens om gelukkig te zijn. Dat voelde alsof ik faalde als kind. Als kind moet je toch immers je ouders gelukkig maken.
“De thema’s die voortkomen uit dat familieverleden, zoals het individu tegenover de heersende macht, zijn toch wel mijn core business. Uiteindelijk heb ik geaccepteerd dat de geschiedenis bepalend is voor wie ik ben. Die joodsigheid, daar kom ik toch niet zo goed vanaf.”
Heeft u nagedacht over de rol die uw familiegeschiedenis zou spelen in uw eigen ouderschap?
“Ik lees nu een boek over hoe trauma waarschijnlijk ook genetisch wordt doorgegeven. Ik denk dat dat heel erg klopt. Mijn vader zei altijd; ik heb jullie niet willen belasten met de oorlog, maar hij heeft dat, zelfs op genetisch niveau, toch gedaan. Louis Tas beschreef hoe bijen in de korf een bepaald patroon dansen om aan hun soortgenoten uit te leggen waar de nectar is. Op dezelfde manier, zo zei hij, geven ouders hun trauma aan hun kinderen door in de gedrags- en denkpatronen die ze hebben.
“Toen Verplicht gelukkig uitkwam, mijn eerste boek, zei mijn dochter Kim tijdens een speech: Bergen-Belsen zat bij ons altijd aan tafel. Een complete verrassing was dat. Bleek ik tóch ook een beetje te hebben gedaan wat mijn vader deed; zelfs al probeer je zó om je kinderen te ontzien, het trauma zit in je wezen. Dat is die bijendans.”
Praat u daarover met uw kinderen?
“Het is niet zo dat we er over babbelen, maar het is geen taboe. En ze hebben mijn achternaam, omdat er zo weinig Goldschmidts over zijn. Als ik ze iets later had gekregen, had ik ze misschien ook nog wel vernoemd. Dan had Kim misschien Guusje geheten, naar tante Augusta, die in Sobibor is vermoord. Geen Renata, die was toen nog heel ver bij me vandaan.”
Renata Laqueur, Dagboek uit Bergen-Belsen, ingeleid en bezorgd door Saskia Goldschmidt, Meulenhoff,
240 pagina's, 20,99 euro.
De boeken van Saskia Goldschmidt
Saskia Goldschmidt (1954) debuteerde in 2011 met Verplicht gelukkig, een zoektocht naar de familiegeschiedenis van haar vader. Daarna volgden nog de romans De hormoonfabriek (2012), De voddenkoningin (2015) en Schokland (2018).
Lees ook:
‘Mijn vader is niet gaan staken om doodgeschoten te worden’
Dit jaar is het tachtig jaar geleden dat de Februaristaking plaatsvond. Het Verzetsmuseum Amsterdam toont op zijn website de brieven van een van de stakingsleiders, Joop IJisberg.