Jolke de Moel bestiert samen met haar Duitse man Mathias von Mirbach een boerderij zoals we die in Nederland eigenlijk niet kennen. Ze produceren biologisch en verkopen rechtstreeks aan de consument. Maar dan wel met ruim 80 medewerkers, 7 winkels en honderden hectares aan grond.
Met een grote glimlach loopt Jolke de Moel (45) de boerderijwinkel in het Noord-Duitse stadje Bad Oldesloe binnen. Verkoopster Ina krijgt een hartelijke knuffel. De Moel heeft een stapeltje theedoeken in haar hand. Die heeft ze thuis in de boerderij even een wasbeurt gegeven.
De kleine supermarkt ziet er knus uit. Op de groenteafdeling staat een grote kist wortelen. Ongewassen: dan blijft de smaak beter bewaard. Er ligt boerenkool, pastinaak. Diverse soorten wintersla. Er is rund- en varkensvlees in alle soorten en maten. Kwark, yoghurt en melk. Tientallen zelfgemaakte kazen. En biologisch brood: niet zelfgebakken, wel van eigen graankorrels.
Kleinschalig én enorm
Al die producten komen van de Kattendorfer Hof: de boerderij van haar man Mathias von Mirbach (64). De Kattendorfer Hof is kleinschalig en enorm tegelijk. Het is De Moel die zelf de theedoeken wast. Haar zelf opgekweekte kruisbessenstruik naar de andere locatie komt brengen. En het thuisemmertje met groente- en fruitafval als lekkernij in het varkensverblijf gooit, tot groot enthousiasme van de dieren.
Tegelijkertijd spreken de cijfers voor zich. De boerderij heeft ruim tachtig mensen in dienst. De winkel in Bad Oldesloe is een van de zeven Hofladen, ofwel boerderijwinkels. Er lopen zo'n 260 runderen rond - meer dan bij een gemiddeld melkveebedrijf in Nederland. De boerderij pacht alles bij elkaar ongeveer 450 hectare aan grond: het tienvoudige van wat een gemiddelde Nederlandse akkerbouwer bewerkt. En dan zijn er ook nog vele honderden leden.
Een aandeel in de boerderij
Dat laatste behoeft wat uitleg. De Kattendorfer Hof is een zogeheten CSA-boerderij; CSA staat voor Community Supported Agriculture. “Leden kopen een oogstaandeel in de boerderij”, legt De Moel uit. Daarvoor kunnen zij dan wekelijks een flink pakket aan voedsel komen halen bij een van de winkels of afhaalpunten. “Dat baseren we op de hoeveelheid grond die per persoon op aarde beschikbaar is.”
Die rekensom levert - afhankelijk van het seizoen - tussen de anderhalve en drieënhalve kilo groente op. Daarbij komt nog een kilo aardappelen, 700 gram vlees en 7,5 liter zuivel. “Natuurlijk kookt niet iedereen elke dag zelf”, weet De Moel. “Veel families hebben bijvoorbeeld één aandeel met het hele gezin. Een half aandeel of een vegetarisch aandeel is ook mogelijk.” Het ledenbestand bestaat nu omgerekend uit 630 hele aandelen. “Daar eten ongeveer 2000 mensen van.”
In de boerderijwinkel kan iedereen boodschappen komen doen, maar leden hebben zo hun privileges. Ze hoeven voor hun boodschappen niet langs de kassa. Wat ze precies meenemen, kruisen ze aan op een kaart; in een hoekje bij de groenteafdeling staat een ouderwetse kaartenbak. “Dat doen we op basis van vertrouwen”, vertelt De Moel.
Het betekent óók dat leden, bijvoorbeeld bij hun keuze voor vlees, niet op de prijs hoeven te letten. Het gewicht telt voor hen, prijslabels gelden alleen voor niet-leden. “Dat is voor mensen wel omschakelen. Maar als het lukt om voorbij de prijs te kijken, ga je juist de waarde van voedsel veel meer waarderen.”
Pionier op het platteland
De Moel ontmoette Von Mirbach vijf jaar geleden op een internationaal congres voor CSA-boeren. Van het een kwam het ander: ze liet ‘haar’ Eemstadboerderij in Amersfoort achter zich. Ze vervoegde zich in het levenswerk van haar man, die de Kattendorfer Hof in 1995 startte. Hij kon in Kattendorf - een klein dorp zo'n kilometer of 35 boven Hamburg - een fors stuk grond en een boerderij pachten van een kerkelijke stichting.
Een moeilijk opstartjaar plantte het zaadje voor het ledenconcept. “Ik wilde biologisch gaan boeren, met varkens en graan”, blikt Von Mirbach terug. “Maar toen kelderde de graanprijs: daar ging mijn verdienmodel.” Daarop riep hij een groep Kattendorfers bij elkaar: zouden zij geld willen inleggen, zodat hij voedsel voor hen kan produceren? Zo begon hij klein, met tien gezinnen.
Sindsdien is de boerderij stap voor stap - met af en toe een grote sprong - gegroeid tot wat die nu is. In 2002 zette hij de stap naar Hamburg. Dat bleek een gouden greep: in de stad (1,8 miljoen inwoners) was een veel grotere markt voor goed voedsel van dichtbij. In 2013 volgde nog een groeistuip: het landgoed Nederstaven, zo’n 15 kilometer van Kattendorf, zocht een nieuwe boer die grond wilde pachten en er biologisch op wilde produceren. Zo kreeg Von Mirbach in één klap twee keer zo veel grond tot zijn beschikking.
Opvolgers klaarstomen
Inmiddels wonen hij en De Moel niet meer in Kattendorf, maar op het landgoed. De schuren achter de boerderij dienen nu - in maart - vooral als zenuwcentrum voor de wintergroenten. Dat gebeurt onder leiding van Lukas Fröhlich. Hem zou je hier de bedrijfsleider kunnen noemen, maar dat niet alleen. Hij is ook buurman én beoogd opvolger van Von Mirbach.
Maar Fröhlich, zo vertelt hij zelf, heeft zijn hart vooral verpand aan akkerbouw. Zoals hij voor zijn groenten leeft, leeft collega Juliane Tantau voor de koeien. Zo zijn er een paar medewerkers die hier in de toekomst samen de kar moeten gaan trekken. “Juliane heeft een geweldig oog voor de kudde”, vertelt Von Mirbach. “Ze ziet bijvoorbeeld moeiteloos welke koeien geschikt zijn om als stiefmoeder te fungeren.”
Stiefmoeder? Ook dat is een bijzonderheid. De kudde zit in Kattendorf net wat anders in elkaar dan op een normaal melkveebedrijf. De stiefmoederkoeien voeden hun eigen jong, maar ook twee andere kalfjes. “Niet elke koe laat dat toe”, legt Von Mirbach uit. “Maar het lukt ons op deze manier.” Zo drinken de kalveren de eerste maanden uit de uier, maar blijft een groot deel van de kudde toch beschikbaar om voor menselijke consumptie te worden gemolken.
Alle koeien blijven daarbij binnen het bedrijf, geen dier wordt verkocht. Ook de mannelijke kalfjes: die groeien op tot stier, en worden na ruim twee jaar geslacht. De Moel pakt potlood en papier en tekent de kringloop op het bedrijf. “De koeien geven melk. Die verwerken we tot zuivel. De vloeistof die overblijft als we kaas maken, gaat als voer naar de varkens.”
Die varkens leveren dan weer vlees, net als de stieren. “En dieren produceren ook mest, die we op eigen land gebruiken. Daarop groeien onze groenten, graan en aardappelen. Maar ook het veevoer; bijvoorbeeld het klavergras voor de koeien, dat bovendien als voordeel heeft dat het stikstof uit de lucht weer in de bodem vast kan leggen.”
Niet zwart-wit
Volmaakt is die kringloop nooit. Voedsel produceren - zeker met een groot bedrijf - vraagt altijd om concessies. “We doen hier natuurlijk niet alles met de hand. Landbouwmachines zijn bijvoorbeeld nodig, veel meer dan bij kleine CSA-tuinderijen waar ik in het verleden gewerkt heb.” Tegelijkertijd biedt de grootschaligheid van de Kattendorfer Hof juist de mogelijkheid om veel meer mensen te voeden. Op een wijze die nog steeds behoorlijk ecologisch verantwoord is.
Biologisch, CSA, natuurinclusief of juist gangbaar. “Het is allemaal niet zwart-wit", benadrukt De Moel. “Er zijn verschillende manieren, vele tinten grijs. Maar kunstmest of bestrijdingsmiddelen gebruiken, dat is op die schaal behoorlijk zwart. We putten er de aarde mee uit.” Maar kan dat anders, met zó veel mensen op de wereld die allemaal moeten eten?
“Het is waar dat met kunstmest de opbrengst op korte termijn hoger is. Tien ton tarwe per hectare in plaats van vier bij ons: dat is een groot verschil. Maar op lange termijn put je je landbouwgrond uit en vernietigen we de aarde. We móéten dus wel terug naar die vier ton.”
Bovendien vindt De Moel het een misvatting dat juist die hoogproductieve, intensieve voedselproducenten de wereld voeden. “70 procent van het voedsel wordt juist geproduceerd door lokale boeren. Maar je ziet in ontwikkelingslanden dat die 30 procent intensief de markt verovert, met lagere prijzen. Ten koste van de planeet én lokale boeren.”
Te lief, te meegaand
En daar, vindt De Moel, mogen biologische boeren in Nederland best wat principiëler in zijn. “Ik vind dat wij ons in gesprekken over het Landbouwakkoord bijvoorbeeld hard moeten maken voor een landbouw zonder bestrijdingsmiddelen. Vaak zijn we te lief, te meegaand.”
Want zolang het systeem gericht is op goedkoop voedsel produceren, blijven biologische boerderijen toch vooral een nichemarkt voor de bewuste consument. “We merken dat ook: met de oorlog in Oekraïne moeten mensen bewuster met geld omgaan. Dat heeft ons leden gekost. Mathias heeft nooit hoeven adverteren: mond-tot-mondreclame was altijd genoeg. Nu hebben we toch maar een Instagram-account genomen om zichtbaarder te zijn voor nieuwe mensen.”
Maar de band met de leden, die brengt veel moois. “We willen in Kattendorf graag zonnepanelen op het dak”, vertelt ze. “Normaal ga je dan naar de bank. Wij hebben de leden gevraagd of ze willen investeren. Binnen een week hebben we de benodigde 240.000 euro bijna bij elkaar. Dat bedrag betalen we terug: het zijn leningen. Maar dat geeft je wél weer de kans om minder afhankelijk van de bank te zijn. Die kunnen we vertellen dat we ze voor dit project niet nodig hebben.”
Lees ook:
Biologische boeren verdienden meer dan hun gangbare collega’s
Biologische boeren verdienden tussen 2011 en 2020 meer dan hun gangbare collega’s. Dat blijkt uit cijfers van het CBS. Toch is het nu juist de biosector die het moeilijk heeft.