ColumnKoers houden
Mijn bejaarde vader wilde naar de uitvaart van zijn vriend Karel, dus daar gingen we
Hoe ga je om met een bejaarde vader die psychiatrisch patiënt is en die nog rijk denkt te worden door boten te bouwen?
Ik zit weer naast een slapende vader en denk aan vorig jaar. Toen overleed Karel, de oudste medebewoner van de woongroep van mijn vader. Karel was een klein, krom mannetje met Korsakov, altijd aan het schelden en vloeken.
Mijn vader wilde naar zijn uitvaart, en ik bracht hem. In het huis van mijn vader schreven we onze namen op een kaartje aan een lange, witte roos en vroeg een begeleider of er in mijn auto plek was voor nóg een paar mannen, en zo was ik even later op weg met een wagen vol ruwe zeebonken.
Het kapelletje was klein en er waren niet veel mensen. Wie wilde, mocht nog gaan kijken naar Karel en tot mijn verbazing wilde mijn vader dat. Ik moest hem ondersteunen en samen keken we naar de nog kleiner geworden Karel.
De dienst werd geleid door zo’n kruiperige uitvaartondernemer. Mijn vader had dat buigen als een knipmes ook gezien, hij had zijn wenkbrauwen naar me opgetrokken en ik had gegiecheld.
Het was niet een béétje huilen
We hoorden over Karels leven, dat al vroeg kapot was gegaan aan drank. En dat als Karel niet vloekte, het dan niet goed met hem ging. Daarna galmden Koos Alberts, André Hazes en Boney M. door de kapel en rolden bij mijn vader de tranen over zijn wangen. Het was niet een béétje huilen, de kraan ging helemaal open. Ik had een zakdoek aangegeven en mijn vader maakte een gebaar dat hij ook niet wist wat hem overkwam.
Ik vermoedde waar dit over ging en huilde een beetje met hem mee.
Na het laatste lied vormden we een erehaag waarlangs Karel in zijn kist werd afgevoerd.
Koffie, cake, en daarna de ontlading in mijn auto. Want toen iedereen daarin geïnstalleerd was, en ik had gevraagd ‘Mannen, waar gaan we heen?’, had er eentje ‘Parijs’ geroepen. Hilariteit en lawaai alom, en we telden het geld dat we bij ons hadden. Zevenveertig contante eurootjes. Parijs was net te ver maar de McDonald’s haalden we wel en daar maakten we het geld schoon op. De mannen aten alsof ze anders nooit te eten kregen en mijn vader had hard zitten glunderen.
Nu was het zijn beurt
Toen ik bij mijn vaders woongroep nog even met hem mee was gelopen naar zijn eigen kamer, had hij daar heel ernstig tegen me gezegd dat nu híj de oudste bewoner was.
Die hier het langst woonde bovendien.
En dat het nu zíjn beurt zou zijn.
Ik had gezegd dat ik hoopte dat dat nog even zou duren, maar mijn vader was alweer met zijn iPad in de weer om boten te bestellen.
“Hoelang moet ik hier nog blijven?”, mompelt mijn vader ineens. Hij blijkt wakker geworden en tast naar zijn bril.
“Zolang je wilt pap”, zeg ik, en geef zijn bril aan.
Dit was de laatste column die Trea van Vliet over haar vader schreef. Binnenkort verschijnt er een bundel met alle columns uit deze reeks.