‘Kijk, in wezen ben ik een eikel. Eigenwijs, betweterig en hard in mijn oordeel.’ EO-presentator Kefah Allush spaart zichzelf niet, maar vindt troost in de gedachte dat hij iedere dag opnieuw mag proberen een beter mens te zijn.
I Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben
“Hoewel ik opgroeide in een seculier islamitisch gezin, kreeg ik rond mijn vijftiende toch de behoefte om het geloof resoluut en demonstratief opzij te schuiven. Religie leidde alleen maar tot oorlog. Religie was beknellend. En ik wilde juist vrij zijn, de wijde wereld in. Zo’n vijftien jaar later had ik zo’n beetje alles bereikt wat ik wilde bereiken en toch voelde ik me niet gelukkig. Het was geen existentiële crisis of zo, maar wel een gevoel van: is this all there is?
Ik zocht opnieuw richting en op een dag kruiste ik het pad dat leidde naar het verhaal van Jezus. Ik dacht: waarom zou ik dat niet eens aflopen, kijken of er iets van waarde in zit? En waar had ik me, terugkijkend, nog meer van afgekeerd? Ik was inmiddels tot de conclusie gekomen dat niet de islam, het christendom of een andere religie het probleem is, maar dat het kwaad, de corruptie, in de mens zelf zit. En wat die beknelling betreft: als er één figuur niet beknellend is, dan is het Jezus. Zijn verhaal gaat over liefde. Ik merkte aan alles dat die opdracht, om een ander lief te hebben als jezelf, de nieuwe stuwende kracht in mijn leven kon zijn.
Kijk, in wezen ben ik een eikel. Ik ben eigenwijs, betweterig, hard in mijn oordeel – allemaal reflexen die bij mij aan de oppervlakte liggen – maar ik krijg elke dag opnieuw de kans om te proberen om een mooier, slimmer, aardiger, kortom een beter Mensch te zijn.”
Kefah Allush
Kefah Allush (Nablus, Palestina, 1969) is presentator bij de EO, mediaproducent en auteur. In 2019 won hij de Sonja Barend Award voor zijn gesprek met Peter van Uhm in De Kist. Hij presenteerde voor de EO ook de programma’s Dit is de kwestie, Op1, Oases in de Oriënt en De vrouwen van Jezus. Eind oktober wordt het programma Mijn vlakke land uitgezonden.
II Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is
“IJdelheid is mij niet vreemd. Ik draag oorbellen en ik heb tatoeages. Hier op mijn arm staat het getal dertien. Voor de meeste mensen brengt het ongeluk, maar voor mij heeft het een andere betekenis: ik kies mijn eigen pad, met liefde – vandaar het hartje – en het Griekse symbool voor moed, gevangen in vuur… maar dit valt niet onder aanbidding, wat mij betreft. Het zijn eerder reminders, een soort post-its.
In mijn keuken hangt nog zo’n post-it, van 2 bij 2 meter. Het is een poster van een schilderij van Rembrandt: de terugkeer van de verloren zoon. Dat is voor mij een kardinaal verhaal, mijn gekoesterde Godsbeeld. Hier zie je God niet als rechter, maar als de immer liefhebbende vader. En het mooie is: ik kan me met alle karakters uit het verhaal identificeren. Soms ben ik de verloren zoon, soms de oudere broer die zijn vader heeft gediend en niet begrijpt waarom iemand die de hele erfenis erdoorheen heeft gejaagd zo feestelijk wordt binnengehaald. Maar er zijn ook momenten waarop ik me de vader voel, als iemand die van zijn naasten houdt met al hun goede en hun kwade kanten.”
III Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken
“Het valt me op dat veel mensen een nogal vastgeroest idee hebben van de EO. Misschien dat men decennia geleden meer aan zending deed, maar de omroep is nu veel breder, veel kleurrijker dan je denkt. Ik ben de vleesgeworden luisteraar, niet iemand die eens even gaat vertellen hoe het zit. Om eerlijk te zijn heb ik zelfs moeite met het woord ‘geloven’; worstelen is een werkwoord dat veel beter bij me past. Hoe moet ik me tot God verhouden? Hoe verhoud ik me tot de verhalen uit de Bijbel? Is het belangrijk om te geloven dat Jezus over het water heeft gelopen? Of wil ik er vooral achter zien te komen wat de betekenis van zo’n verhaal kan zijn in onze tijd? Evangelisch zijn betekent voor mij: ingaan op de uitnodiging om te praten over hoe ik tot een bepaalde zienswijze ben gekomen, niet om een ander te vertellen hoe ze moeten geloven.”
IV Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt, zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God, dan zult gij geen werk doen
“Ik ben iemand die zijn rust pakt, maar niet per se op zondag. Als ik naar de kerk ga, doe ik dat omdat ik degene die komt preken of het onderwerp interessant vind. Niet voor de samenzang – die liederen doen in mijn buik heel weinig – en ook niet voor het samenzijn. Ik ben al zo vaak onder de mensen dat ik, om mijn plek in het universum te ervaren, juist alleen moet zijn. Een vuurtje stoken en eindeloos met takjes in de weer zijn; dat is voor mij een vorm van eredienst. Ik ontmoet God eerder in mijn moestuin dan in de kerk.”
V Eer uw vader en uw moeder
“Het is lastig om dit gebod waar te maken. Ten eerste omdat ik veel werk, ten tweede omdat mijn werk mij fysiek vaak in het buitenland doet belanden en ten derde omdat ik ook nog eens op grote afstand van mijn ouders woon, waardoor ik niet zomaar even bij ze binnen kan lopen. Ik zie mijn ouders dus niet vaak en daar voel ik me bezwaard over, zeker als ik denk aan alles wat ze mij hebben gegeven. Met name mijn moeder. Mijn vader was altijd aan het werk, maar mijn moeder was degene die me beschermde, die me zelfvertrouwen gaf.
Vroeger zei ik dat ik op mijn vader leek, maar zoals mijn moeder zou willen zijn. Mijn vader was erg op zichzelf, een eigenheimer die moeilijk contact maakte met anderen. Ik ben precies zo. Feestjes zijn voor mij een ramp. Mijn werk is mijn redding; met de camera erbij durf ik wel op mensen af te stappen. Mijn moeder was het tegenovergestelde: ze trok de wijde wereld in en was voor de duvel niet bang. Het gekke is dat die twee de laatste jaren van rol lijken te wisselen. Mijn moeder keert meer in zichzelf en mijn vader, 82 inmiddels, gaat er elke dag op uit. Hij maakt fietstochtjes en zit met leeftijdgenoten te kletsen op van die leugenaarsbankjes in de stad. Ik praat veel makkelijker met hem dan vroeger – over praktische dingen zoals het bijhouden van de tuin en zo – terwijl het contact met mijn moeder nu juist wat stroever verloopt.
Mijn ouders en ik hebben nooit diepere zielenroerselen met elkaar besproken. Misschien dat ik daarom als een verhalenverteller naar de ontwikkeling van die twee personages kijk. Ik heb hun ook nooit gevraagd naar dat ene jaar in mijn jeugd, toen ik zeven was en mijn moeder plotseling had besloten om mijn vader te verlaten en samen met haar kinderen terug te gaan naar Palestina. Het was een zwaar jaar voor mij, irritant dat ik het moest meemaken, maar het heeft me ook veel geleerd. Ik ben van plan om er nog eens een boek over te schrijven, maar daarvoor hoef ik niet per se te weten wat er toen precies tussen mijn ouders is voorgevallen. Dan krijg ik hún invulling. Ik zou het liever willen gebruiken in een fictief verhaal en zelf fantaseren over wat een oorzaak zou kunnen zijn geweest.”
VI Gij zult niet doodslaan
“In grote lijnen deug ik wel, maar ik heb een nogal explosief karakter en kan soms erg opgefokt reageren. De publieke, vragen stellende Kefah, heeft weinig reden om die kant van zijn persoonlijkheid tot uitdrukking te laten komen, maar in mijn directe omgeving kan ik daarmee mensen wel eens laten schrikken. Ik kom uit een gezin waar emoties vrij direct werden geuit. Als je verdrietig bent, ben je verdrietig. Als je boos bent, dan ben je boos. Toch probeer ik steeds op tijd aan de rem te trekken. Ik denk dat we allemaal een vulkaan in ons hebben, dat geweld des mensen is, maar ik ben er tegelijkertijd van overtuigd dat de aanval op een ander je ook van die menselijkheid ontdoet.
Er schiet me nu iets te binnen, zie maar of je het kan gebruiken: laatst maakte ik op de radio een paar vervelende opmerkingen over een televisieprogramma. Ik weet eigenlijk niet zo goed waarom; ik denk dat ik de getapte jongen wilde uithangen. Na de uitzending kreeg ik een bericht van de presentator van dat programma die zich afvroeg waarom ik het nodig had gevonden om me zo oncollegiaal te gedragen. Hij had volkomen gelijk. Ik heb onmiddellijk mijn excuses aangeboden, maar nog dagenlang met een rotgevoel rondgelopen. Het lijkt futiel, het gaat niet over leven of dood, maar toch: door lelijk te doen, was ik zelf ook lelijk geworden.”
VII Gij zult niet echtbreken
“De relatie met mijn ex is civil. We hebben contact, maar we maken geen deel meer uit van elkaars leven. Het is pijnlijk dat ons huwelijk niet succesvol is gebleken, maar ik heb er wel een geweldige dochter aan overgehouden. Een paar jaar na mijn scheiding kwam ik mijn huidige vrouw tegen. Ze was ook jong getrouwd, moeder van een zoon, werkte keihard – net als ik – en had vergelijkbare dingen meegemaakt. Alles klopte. Meant to be? Ik aarzel… als ik dat beaam, haal ik voor mijn gevoel het wonder van onze ontmoeting een beetje onderuit. Ik ben dankbaar, vooral omdat het zomaar had kunnen gebeuren dat ik haar níet was tegengekomen.
Ik praat eigenlijk nooit over mijn relatie. Als ik ergens met een vrouw aan mijn zijde verschijn, zie ik sommige mensen kijken: is dat misschien…? Terwijl het ook een goede vriendin kan zijn met wie ik die avond uit eten ga. Ik weet niet of er extra op me wordt gelet; ik denk dat het een grotere onthulling zal zijn als ze een iets minder exotische EO’er zoenend met een andere vrouw betrappen. Ik zal mijn geluk niet zomaar in de waagschaal zetten, maar luister: ik ben 52 jaar. Da’s niet stokoud, maar ik ben oud genoeg om meerdere relaties te hebben gehad, met een blazoen dat niet vrij is van evenzoveel smetten. Ik ben, kortom, geen haar beter dan de rest van de wereld.”
VIII Gij zult niet stelen
“Rond mijn vijftiende was ik met mijn familie op vakantie in Amman, de hoofdstad van Jordanië. Op een avond gingen we uit eten en op de stoep voor het restaurant zag ik een bedelaar zitten. We liepen naar binnen, waar het beeld van die arme man bleef spoken in mijn hoofd. Na een tijdje ben ik teruggelopen om hem al het geld te geven dat ik had gespaard – en als een schat steeds bij me droeg.
Daarna nam ik mijn moeder apart en vertelde haar wat ik had gedaan. Ik wilde me verantwoorden, zeggen dat ik mijn geld niet zomaar had opgemaakt of was kwijtgeraakt. Ze kneep een keer met haar ogen en zei toen: ‘Dat is mooi, Kefah, maar je had het me niet hoeven vertellen’.
Heel Bijbels, toch? Laat uw linkerhand niet weten wat uw rechterhand doet. Maar goed, waarom vertel ik je dit nou? Jij legt me de stelling voor dat eigendom diefstal van de armen is en ik merk dat ik daar wat langer op moet kauwen. Ik weet niet of ik het met je eens ben, maar ik voel wel degelijk de verantwoordelijkheid om mijn naasten te helpen. Dus ja, ik geef, maar ik ga je niet vertellen aan wie of hoeveel. En ik denk ook dat ik méér zou kunnen geven, maar je spreekt nu met iemand die ooit een armoedzaaier is geweest. Dat zit nog steeds in mijn systeem; ik ben nooit losgekomen van het gevoel dat ik meerdere appeltjes moet bewaren voor de dorst.”
IX Gij zult geen valse getuigenissen spreken tegen uw naaste
“Vroeger, toen ik nog in Vlaardingen woonde, sprak ik nog niet zo. Ik denk dat ik me als kind onbewust heb gerealiseerd dat ik een vreemde in een vreemde omgeving was en dat ik taal kon gebruiken als het gereedschap om me tot de verschillende contexten te verhouden. Ik houd van taal, ben er gevoelig voor, maar toch: daar komt die lenigheid waarschijnlijk vandaan. Ik ben een kameleon, wat overigens niet wil zeggen dat ik mijn ware aard nooit laat zien. Dit ben ik: een zoeker, een vragensteller, een verhalenverteller. Mijn jeugd heeft daar beslist mee te maken. Als je er altijd anders uitziet dan iedereen in je omgeving, ga je nadenken: maar wie ben ik dan? Hoe komt dit? Hoe zit dat? Het is uiteindelijk de verwondering die mij in beweging houdt.”
X Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is
“Mijn moeder zei: ‘Je bent een geschenk. Het is geweldig dat jij bestaat.’ Zo’n borging maakt jaloerse gevoelens in feite overbodig. Afgunst speelt geen rol in mijn leven. Ik wil vandaag een betere interviewer zijn dan gisteren, niet beter dan mijn collega’s. Ik hou van hardlopen, maar ik doe nooit mee aan wedstrijden. Ik loop hard omdat het me voldoening geeft, niet omdat ik anderen voorbij wil hollen.
Als ik terugdenk aan die periode van mijn vijftiende tot mijn dertigste, dan zie ik iemand die vooral bezig was met zichzelf: ik kwam uit een gemarginaliseerde groep in de samenleving, migrantenkind, arbeiderszoon, geen cent te makken. Daar wilde ik in eerste instantie aan ontsnappen. Ik wilde niet het leven leiden van iemand die hier op bezoek is, ik wilde meedoen, iets betekenen, onafhankelijk zijn en zelf mijn broek op kunnen houden.
Toen me dat was gelukt, dacht ik: en nu? Is dit dan wie ik ben? Of zit er nog een laag onder? En dan zijn we weer terug bij het begin van ons gesprek. Dat was de voornaamste les van Jezus over verbinding: je bent pas iemand in relatie tot de ander.”
Lees hier meer afleveringen uit de serie Tien Geboden.