Jan Joris Lamers:  ‘Ik begreep al op jonge leeftijd dat het geloof vooral symbolische waarde had’.

Tien GebodenJan Joris Lamers

‘Ik ben de Bijbel altijd als interessante fictie blijven beschouwen’

Jan Joris Lamers: ‘Ik begreep al op jonge leeftijd dat het geloof vooral symbolische waarde had’.Beeld Mark Kohn

Als Jan Joris Lamers (80), bij velen bekend als het geweten van de Nederlandse toneelwereld, te horen krijgt dat de Blijvend Applaus-prijs aan hem wordt toegekend, is hij aangenaam verrast: ‘Ze vinden me kennelijk artiest genoeg om aan het rijtje cabaretiers, toneelspelers en trompettisten te worden toegevoegd.’

Arjan Visser

I Gij zult de Here uw God aanbidden en hem liefhebben met geheel uw hart, geheel uw ziel en met al uw krachten

“Mijn ouders, Marietje en Jan, zijn in de oorlog tot het katholicisme bekeerd. Voor mijn vader betekende het later dat hij als journalist makkelijker een baan kon krijgen – eerst bij De Tijd, later bij De Volkskrant – maar puur opportunisme was het niet. Het zit heel gecompliceerd in elkaar: mijn moeders moeder Lientje ontvluchtte haar nogal volkse Rotterdamse familie. Ze kwam in de kunstwereld terecht, had een kortstondige verhouding met Frederik van Eeden en maakte kennis met de theosofie. Haar man Marcel, mijn grootvader, was een soefi en had een Joodse moeder. Mijn vaders vader, Jan, kwam uit Graven, in katholiek Brabant. Hij had in Nijmegen gestudeerd en was bekeerd tot het socialisme, en uit idealistische overwegingen naar Amsterdam gekomen om arme kinderen les te geven.

“Er speelden, kortom, heel veel sentimenten op de achtergrond mee. Hoe het ook zij: mijn ouders raakten goed bevriend met mensen die behoorden tot de kring van Jezuïeten van de Krijtberg. Ze gingen regelmatig naar de kerk, maar hadden als bekeerlingen geen enkele ervaring als het ging om een katholieke opvoeding. Ik mocht thuis alles, maar ik werd wel naar de katholieke jongeherenschool Saint Louis van de broeders van Oudenbosch aan de Keizersgracht gestuurd. Doordat God thuis nauwelijks een rol speelde, ben ik de Bijbel altijd als interessante fictie blijven beschouwen. Natuurlijk heb ik me afgevraagd waarom ik Hem niet kon zien, maar ik begreep al op jonge leeftijd dat het geloof vooral symbolische waarde had.”

II Gij zult de naam van de Heer uw God niet zonder eerbied gebruiken

“Zelfs als je het geloof beschouwt als fictie, zelfs als je vindt dat een term zoals ‘de Heer uw God’ behoorlijk patriarchaal en ouderwets klinkt, dan nóg kun je begrijpen wat hier wordt bedoeld, namelijk dat je niemand moet willen beschadigen. Dat je ook voor de mensen en dingen die je mogelijk tegenstaan, eerbied mag hebben. Op die manier zou ik het woord God wel kunnen gebruiken: we zijn allemaal kinderen van God. We moeten elkaar met respect behandelen.

“Het oneerbiedig zijn is ook iets wat in zichzelf kan omdraaien: als ik het toneel opstap en stellig beweer dat iemand een ongelooflijke klootzak is, dan kan het niet anders dan dat ik op het eind van de voorstelling op die woorden wordt afgerekend en zelf die klootzak blijk te zijn.”

III Gij zult de dag des Heren heiligen

“De zondagsrust is een goed idee. Zolang je pauzes aanbrengt in je werk, zal er niet snel sleur ontstaan. Voor mij is zoiets niet echt van toepassing, ik heb nooit een verdeling tussen werk en rust aan hoeven brengen. Mijn eerste echte vaste baan was bij het Werkteater, een gezelschap dat ik mede zelf had opgericht. Het ergerlijkst van alles vond ik dat het werk ophield zodra het weekend aanbrak. Het was onvermijdelijk – je zit in een groep mensen die kinderen krijgen, dus er móest een verdeling van tijd worden aangebracht – maar toen ik daar eenmaal was vertrokken, ervoer ik dit als het grootste voordeel: er niet langer aan gehouden te zijn om op afgesproken tijden op te houden met waar je mee bezig bent.”

IV Eer uw vader en uw moeder

“Mijn vader en moeder zijn zó verschillend dat je nauwelijks van ouders kunt spreken. Zij wilde graag kinderen en is met hem getrouwd omdat ze hem een aardige jongen vond. Hij viel volgens zijn vrienden vaak op oudere vrouwen, maar voor mijn moeder – die jonger was dan hij – heeft hij fanatiek zijn best gedaan.

“Mijn moeder nam mij vaak in vertrouwen. Ze vertelde me op een dag – ik was een jaar of twaalf – dat ze niet alleen op mannen, maar ook op vrouwen viel. Ik moest bezweren dat ik mijn mond hierover zou houden. Een homoseksueel werd gediscrimineerd. Voor zover ik weet had ze geen buitenechtelijke relaties, maar toen ik achttien was, besloot mijn moeder toch een punt achter het huwelijk te zetten en met een vriendin te gaan wonen. Ik vond het niet zo erg dat ze wegging. Ik was dat jaar aangemonsterd op passagiersschip de Johan van Oldenbarnevelt en dacht er toen nog aan om, mijn vaders jeugddroom indachtig, zeeman te worden. Maar voor mijn twee broers was het een catastrofe. Jeroen, die na mij komt, werd bij onze grootmoeder grootgebracht. Toen ze een half jaar later op Mallorca ging wonen heeft ze Maarten meegenomen.

“Toen ik na een jaar terugkwam van mijn avontuur op zee, waren mijn ouders aan het scheiden. Mijn vader is vertrokken, opnieuw getrouwd en woonde elders in de stad. Hij had al een drankprobleem sinds zijn zestiende en zou in de loop der jaren steeds meer gaan drinken. Tijdens mijn jonge jaren was hij vaak afwezig, toen ik ouder werd moest ik hem regelmatig uit de kroeg halen. Als hij een paar borrels had gedronken was een normaal gesprek met hem niet meer mogelijk. Hij heeft ook een tijdje gezegd dat hij zelfmoord wilde plegen. Nadat hij me daar een paar keer over had opgebeld, zei ik: ‘De volgende keer neem ik niet meer op!’ Toen heb ik hem niet meer gezien. Dat was erg. Hij stierf op zijn 67ste, niet door eigen hand maar omdat de alcohol alles van binnen had stukgemaakt.

“Mijn vader was een aardige man, maar hij vond zichzelf middelmatig en dat werd op den duur steeds problematischer. Ik herinner me nog goed hoe hij op de rand van mijn bed kwam zitten, toen er een brief van de Toneelschool was bezorgd waarin stond dat ik was toegelaten. Hij zei: ‘Je moet me beloven dat je onmiddellijk stopt als duidelijk wordt dat het nooit echt iets gaat worden.’ Een ongelukkig man, ja. Zo heb ik nog niet eerder naar hem gekeken, maar het klopt wel wat je zegt.

“Mijn moeder kreeg in 1999 darmkanker. Hoewel de dokters zeiden dat de behandeling geslaagd was, er geen uitzaaiingen waren en ze nog makkelijk tien jaar zou kunnen leven, wilde mijn moeder toch euthanasie. Die vergunning kon haar gezien de ernst van de aandoening niet ontzegd worden. Ik heb op haar ingepraat, maar ze liet zich niet overhalen. Er was waarschijnlijk iets in haar relatie vastgelopen, ze was 82 jaar en wilde gewoon gaan. In haar laatste jaar heeft ze me nog van alles verteld. Over mijn grootmoeder bijvoorbeeld, die geen kinderen kon opvoeden en mijn moeder naar de nonnen stuurde waar ze van haar vierde tot haar achttiende – met af en toe een vakantie thuis – zou blijven. Hoe alleen ze zich had gevoeld, hoe ze was mishandeld door die zusters.

“Ik vond het verschrikkelijk afscheid van haar te moeten nemen, maar bijzonder was het dat ik heel kalm bleef toen ze eenmaal was gestorven. Op een gegeven moment dacht ik: ben ik dan zo gevoelloos? We hebben toch een hechte band? Waarom barst ik niet tranen uit? De rouw is wel gekomen, maar echt in kleine stukjes. Ze was er altijd, ook als ze er niet was. Begrijp je? In feite is ze voor mij helemaal niet doodgegaan.”

V Gij zult niet doden

“Een driftbui duurt maar 9 seconden, wist je dat? Daarna ga je spelen. Ik heb het laatst ergens gelezen, maar ik wist het al uit ervaring. Het is niet meer zo erg als vroeger, maar ik kon behoorlijk driftig worden. Als iets niet lukte of zo, maar vooral als ik me gekwetst voelde door wat er tegen me werd gezegd. Dan kreeg ik het gevoel in de steek gelaten te worden of zoiets, raakte ik mezelf als het ware even kwijt. Daarna probeerde ik mijn gelijk te halen; iets wat niets meer met die drift te maken had.

“Toen ik las over die 9 seconden, moest ik denken aan John Bluming, die ons bij het Werkteater karateles gaf. Hij leerde ons hoe je met mensen die je op straat aanvallen moest omgaan. ‘Altijd effe wachten’, zei hij, ‘effe dimmen en dan… hard weglopen!’

“Als ik zie dat er iemand in elkaar wordt geslagen, ga ik er onmiddellijk op af. Ik kan niet tegen onrecht, ik móet iets doen. Het ligt in het verlengde van die drift; iets wat nauwelijks tegen te houden is. De schrik komt pas later: dat had net zo goed verkeerd af kunnen lopen.

“Ik denk niet dat ik in staat ben om een ander iets aan te doen. Ik wil zelfs een vlieg nog redden van de dood.”

 Jan Joris Lamers. Beeld Mark Kohn
Jan Joris Lamers.Beeld Mark Kohn

VI Gij zult geen onkuisheid doen

“Mijn moeder deed iets ondenkbaars: rond mijn tiende, toen ik nog op de katholieke jongeherenschool zat, gaf ze me het boekje Moeder, waar kom ik vandaan?. Daarin stond uitgelegd wat je deed, wat er dan gebeurde en hoe kinderen werden geboren. Volgens mij stond er ook een hoofdstukje in over zelfbevrediging, maar het kan zijn dat ik dat er later bij heb bedacht. Als de broeders op school daar in bedekte termen over spraken, dacht ik: ze zijn gek geworden. Aftrekken deed ik al op jonge leeftijd, daar rustte in de vrije opvoeding van mijn ouders geen enkel taboe op. Maar goed, dankzij dat boekje kon ik een schoolvriendje, wiens moeder hoogzwanger was, heel precies uit de doeken doen hoe dat zo ver had kunnen komen. Nou, die jongen was totaal gedegouteerd, hij werd gek, wóedend! Zoiets smerigs had hij nog nooit gehoord! Ik vermoed dat hij de broeders later op het bestaan van mijn boekje heeft geattendeerd. Ze waren boos, maar wisten zich er geen raad mee. Op die manier mocht er niet over de menselijke voortplanting worden gesproken, maar ze konden moeilijk zeggen dat het niet waar was.”

VII Gij zult niet stelen

“Een tijd lang heb ik van alles gestolen. Niet uit hebberigheid; ik was gewoon een kleptomaan. Het was een kinderlijke, maar opwindende neiging die tot ver voorbij mijn twintigste zou duren. Veel mensen met wie ik eind jaren zestig optrok, deden het ook. Gerrit Komrij jatte langspeelplaten uit de Bijenkorf, Annemarie Oster stal openlijk – dat was trouwens heel geestig – boeken uit een boekwinkel in de Leidsestraat. ‘Hier ga ik mee weg hoor!’, zei ze dan, en liep vervolgens zó de winkel uit.

“Ik ben ermee opgehouden. Niet omdat ik het gevoel had dat ik een ander benadeelde, maar omdat ik er zelf ongelukkig van werd. Ik kreeg in de gaten dat ik stal om iets te compenseren. Wat? Ja, dat vroeg mijn psychiater destijds ook al. Dingen die niet kunnen, dingen die je niet kan krijgen, ergens verbaal voor gestraft worden en dat dan willen vereffenen... Ik weet het niet precies. Heel af en toe probeer ik – uit een soort reflex – nog wel eens iets te stelen, maar het lukt niet meer omdat ik bijtijds tot het besef kom hoe onvolwassen het is.”

VIII Gij zult tegen uw naaste niet vals getuigen

“Als we onder vals ‘onzuiver’ verstaan, dan leg ik voortdurend, vaak zonder het te weten, valse getuigenissen af. Niet dat het buiten mij omgaat – ik heb een soort overzicht van wat ik goed of slecht doe. Maar sommige dingen die slecht lijken, blijken opeens fenomenaal goed te zijn, terwijl goed bedachte dingen afschuwelijk uit kunnen pakken. De één die je met je getuigenis al dan niet opzettelijk verraadt, heeft er baat bij, terwijl een ander eraan ten gronde kan gaan.”

IX Gij zult geen onkuisheid begeren

“Over het algemeen ben ik de vriendinnen met wie ik samenleefde altijd trouw geweest. Er is wel eens iets gebeurd, maar laat ik het zo zeggen: ik vind het concept waarin twee mensen elkaar eeuwige trouw beloven volledig absurd. Waarom zou je niet twee of drie verhoudingen tegelijkertijd kunnen hebben? Ik ken mensen bij wie dat heel goed gaat. Voor mij zou het te gecompliceerd zijn, daarom ben ik er nooit aan begonnen.”

X Gij zult niet begeren wat uw naaste toebehoort

“Als ik afgunstig ben, dan ben ik afgunstig op de lof die anderen wordt toegezwaaid. Vijf sterren, denk ik dan, voor déze voorstelling? Niet omdat ik er zelf minder heb gekregen of zo – ik heb helemaal niets met die sterren – maar het is iets... nee, ik kan het niet analyseren. Ik kan alleen maar toegeven dat ik de jaloezie op zo’n moment voel opkomen, maar ook meteen weer weg kan duwen: sodemieter op, wat een onzin! Ik hou helemaal niet van dat commerciële, competitieve gedoe. Prijzen waar ik voor genomineerd word, wijs ik a priori af. Dat vind ik echt een schande, zo’n nominatie: hoe je met z’n allen braaf moet afwachten wie uiteindelijk de winnaar is geworden.

“Laatst kreeg ik te horen dat de Blijvend Applaus Prijs aan mij zou worden toegekend. Eerst was ik argwanend, maar toen ik zag dat het niet zozeer een toneel- of literatuurprijs is, maar een prijs voor die verdomde artiesten die het al hun hele leven volhouden, dacht ik: ja! Ze vinden me kennelijk artiest genoeg om aan het rijtje cabaretiers, toneelspelers en trompettisten te worden toegevoegd. Ik word vaak weggezet als iemand die véél te principieel is – het geweten van dit of van dat – zeer vereerd, maar zo zie ik mezelf helemaal niet. Ik ben gewoon een artiest. Toen ik de namen van eerdere prijswinnaars zag, dacht ik terug aan de jaren waarin ik met Ramses en een paar andere vrienden op stap ging. Zo van: waar zullen we vanavond eens naartoe gaan met z’n allen? Een clubgevoel? Ja, dat zou het best eens kunnen zijn: dat het me goed doet om ergens bij te horen.”

Wie is Jan Joris Lamers?

Jan Joris Lamers (Amsterdam, 1942) is toneelspeler, toneelregisseur, docent, scenograaf en graficus. Hij is mede-oprichter van het Werkteater en Maatschappij Discordia. De Blijvend Applaus-prijs – toegekend omdat hij volgens de jury ‘zonder onderbreken een groot stempel op het podiumlandschap heeft gedrukt’ – wordt op 23 oktober aan hem uitgereikt.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden