Architect Herman Hertzberger (90) noemt zichzelf een ploeteraar, iemand die alles aanpakt en zoveel mogelijk oplost. Hij zag zijn Joodse vader te gronde gaan en wist: dat gaat mij niet gebeuren.
I Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben
“Mag ik dicht bij huis blijven? De amaryllis die daar op tafel staat, heb ik maanden geleden als bol gekregen. Nadat de zoveelste bloem was uitgebloeid, wilde ik dat ding weggooien maar mijn dochter zei: ‘Wacht, er zit nóg een knop!’ En dat allemaal uit die ene bol. Een hele fabriek. Het enige wat ik hoef te doen is een beetje lullig water geven… Hoe kan zoiets bestaan? De natuur is één groot raadsel. Ik vind het te simpel om te zeggen dat het een schepping van God is. Mijn flauwe, agnostische vraag zou zijn: en wie heeft God dan gemaakt? Ik zie mezelf eerder als een pantheïst. Respect en verwondering; dat zijn de woorden die ik heb opgeschreven toen ik me voorbereidde op ons gesprek. Nu schiet me ook de titel van een boek van de primatoloog Frans de Waal te binnen: Zijn we slim genoeg om te weten hoe slim dieren zijn? Ik probeer elke dag weer te begrijpen hoe dingen in elkaar steken, maar ik merk even zo vaak dat mijn hersens gewoon te beperkt zijn. En daar kan ik goed mee leven.”
II Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is
“Er is een standbeeld van mij, dat klopt [onthuld op 12 juli 2019, geplaatst voor ‘zijn’ Centraal Beheer-gebouw in Apeldoorn, AV]. Ze dachten me daar een geweldig plezier mee te doen, maar – zonder daar iemand mee te willen beledigen – het staat haaks op mijn ideeën over architectuur. Je hebt me nodig om iets te maken, dat is waar, maar het gaat uiteindelijk om het gebouw. Of, als ik de Duitser Brinckmann – door wiens werk Berlage werd geïnspireerd – mag citeren: Städte bauen heisst: mit dem Hausmaterial Raum gestalten. Met andere woorden: woningen zijn het materiaal waarmee je ruimte maakt.
De moderne stadsarchitect houdt zich te veel bezig met: kijk eens hoe mooi ik dit kan, kijk eens hoe goed ik ben. Hij maakt losstaande objecten; er is totaal geen samenhang meer. Dubai is daar een dramatisch voorbeeld van. Alles moet steeds hoger en hoger! Het zijn de erecties van de stad, reflectoren van de eigen ijdelheid. Ik hou niet van mooimakerij. Ik werk wel als een kunstenaar, maar ik beschouw wat ik maak niet als kunst. De componist Arnold Schönberg heeft ooit gezegd: ‘Der Künstler tut nichts, was anderen für schön halten, sondern nur, was ihm notwendig ist’. Dat is precies wat het is: een noodzaak.”
III Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken
“Mijn vader was Joods, mijn moeder Nederlands Hervormd. Zij wilde aan tafel graag bidden en hij vond het best. Here zegen deze spijze, amen. Dat kon-ie nog wel hebben. Verder hielden mijn ouders zich niet zo met religie bezig. Ze stuurden me wel naar de remonstrantse catechisatie, zodat ik iets over al die verschillende godsdiensten te weten zou komen. Het zijn, wat mij betreft, zeer interessante verhalen die in feite toch allemaal op hetzelfde neerkomen. Ik geloof niet in een Schepper, maar ik heb wel ontzag voor de enorme inspiratie die religies voor de kunst zijn geweest. Als je mij in een gotische kathedraal zet, raak ik in vervoering: hoe is het mogelijk dat mensen dít hebben kunnen maken? Overigens vind ik het Piazza San Pietro in Rome één van de allermooiste ruimtes. Bernini, de architect, laat daar een letterlijke omarming zien. Ik kan genieten van dat plein, zonder de religieuze context erbij te halen. Sterker nog: ik vermoed dat Bernini er zelf net zo over dacht. Het is een ruimte waar mensen zich geborgen weten, niet per se de plek om een paus te verwelkomen.’
IV Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt, zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God, dan zult gij geen werk doen
“Als ik de duizenden schetsen terugzie die ik heb getekend, begrijp ik niet hoe ik dat allemaal voor elkaar heb gekregen. Ik ben een zwoeger, een ploeteraar. Altijd bezig met problemen oplossen, mogelijkheden ontdekken, capaciteiten benutten en eruit halen wat er in zit. Ik kom pas tot rust als ik kan werken.”
V Eer uw vader en uw moeder
“Toen ik acht was brak de Tweede Wereldoorlog uit. Ik zie nog voor me hoe we tijdens de Hongerwinter in de kou zaten, bij zo’n noodkacheltje. Mijn moeder had net soep gemaakt toen er werd aangebeld. Ze hoorde dat het vrienden waren, pakte de pan op en zette hem onder de kraan. Meer mensen, meer soep. Ze was praktisch, een doorzetter. Ik heb weleens gezegd dat zij het spoor was en mijn vader de trein. Ik herinner me ook nog dat ik een keer saus mocht maken in de keuken. Ze vertelde me niet hoe ik het moest doen, bemoeide zich nergens mee, liet mij heerlijk experimenteren. Vrienden van mijn ouders stuurden hun kinderen naar de montessori-school; dat vond mijn moeder ook wel een goed idee. Het paste precies bij haar manier van opvoeden; ik kreeg van haar de kans om het allemaal zelf te ontdekken.
Mijn vader was huisarts. Vanaf 1942 mocht hij als Jood alleen nog Joodse patiënten behandelen. Ik ging af en toe met hem mee op huisbezoek en heb de vreselijkste taferelen gezien: de radeloosheid van familieleden die van de Duitsers een keurig doodsbericht hadden ontvangen – want ze deden net alsof die mensen buiten hun schuld om het leven waren gekomen. Mannen en vrouwen die hem smeekten om medicijnen of injecties die hen ziek zouden maken, zodat ze ongeschikt voor transport zouden worden bevonden. Hij heeft alles geprobeerd, maar het is allemaal mislukt; hij zag ze één voor één verdwijnen… Zelfs de man die hij meende te hebben gered doordat hij hem had verteld hoe je het best kon doen alsof je krankzinnig was geworden, werd uiteindelijk, samen met alle andere patiënten, uit het Apeldoornsche Bosch (joodse psychiatrische inrichting, AV) gesleurd en naar een vernietigingskamp afgevoerd.
We zagen zijn neergang. Mijn vader sloot zich steeds vaker op in zijn kamer en werd voor ons, als gezin, letterlijk onbenaderbaar.
Het einde van de oorlog was in meerdere opzichten een bevrijding; ik kan je de plek nog aanwijzen waar ik stond toen de geallieerden Amsterdam binnentrokken. Het was alsof alles openging, alsof ik eindelijk ruimte kreeg. Ik ging weer naar school en later mocht ik bouwkunde gaan studeren in Delft. Voor mij zou alles beginnen, terwijl mijn vader steeds dieper wegzakte in zijn leven. Hij was waanzinnig intelligent, kon prachtig pianospelen, had ook componist willen worden, maar slikte enorme hoeveelheden pervitine, wat tegenwoordig crystal meth wordt genoemd, een middel waar hij als dokter in ruime mate over kon beschikken. Daar wist hij nog van af te kicken, maar hij raakte vervolgens aan de alcohol verslaafd.
Op een dag, in 1965 – ik was al getrouwd en vader van twee kinderen – werd ik gebeld. Mijn vader had een einde aan zijn leven gemaakt. Hij is 64 jaar geworden. De oorlogsjaren hadden hem volledig geknakt. Hij had gefaald als arts. Al de mensen die hij had willen genezen waren doodgegaan. Als componist had hij niets weten te bereiken. Dat ongelukkige leven van mijn vader, de man die alles wat hij wilde aanpakken zag mislukken, is voor mij ook een enorme drive geweest: zoiets zou mij nooit gebeuren.”
VI Gij zult niet doodslaan
“Twee jongens uit mijn klas zaten bij de Nationale Jeugdstorm [politieke jongerenorganisatie van de NSB naar voorbeeld van de Duitse Hitlerjugend, AV]. Als ze ’s middags moesten paraderen, kwamen ze ’s ochtends al in hun uniformen naar school. Ik had er een groot dedain, maar ook een zekere angst voor. Op een dag moest ik een briefje inleveren, waarop stond hoeveel Joodse grootouders ik had. Twee. ‘Gelukkig,’ zei de juf, ‘jij mag blijven.’ Kinderen met drie of meer Joodse grootouders moesten naar een Joodse school. De meesten van hen heb ik nooit meer teruggezien… Ik weet nog dat mijn vader op een gegeven moment zei: ‘Als de oorlog nog lang duurt, zijn wij straks ook aan de beurt’. Toch heb ik nooit voor mijn leven gevreesd. Niet echt.”
VII Gij zult niet echtbreken
“We zijn in 1958 getrouwd, maar hadden voor die tijd al verkering, zoals dat heet. Hans dacht zoals ik, ze hield van dezelfde muziek, was geïnteresseerd in beeldende kunst. Onze relatie was complementair; ik was vooral met mijn werk bezig, zij nam het huishouden en opvoeding van de kinderen op zich. Ze heeft zich nooit door mij onderdrukt gevoeld – tenminste, niet dat ik het heb gemerkt. Zij was een deel van mij. En ik was een deel van haar.
In 2004 heeft ze een ernstig ongeluk gehad. Ze was op sterven na dood, is daarna nog aardig opgekrabbeld, maar geestelijk heel snel achteruit gegaan. De laatste jaren van haar leven waren moeilijk. Het was alsof ze steeds vaker het bos inliep en er nog maar heel af en toe weer uit tevoorschijn kwam. Op 16 januari 2019 is ze overleden. Ik heb ruim de tijd gehad om afscheid van haar te nemen, maar ze is er nog altijd. Er zal nooit een andere vrouw in mijn leven komen; ik blijf tot mijn dood met Hans getrouwd… Zeg, we kunnen hier nog uren over doorpraten, ik vind het best hoor, maar zullen we het nog even over architectuur hebben?”
VIII Gij zult niet stelen
“Alles wat ik heb bedacht, heb ik eerder bij anderen gezien. Ik heb veel geleerd van Aldo van Eyck – die aantoonbaar door het werk van Le Corbusier werd geïnspireerd. Het is niet gepikt; je maakt van allerlei invloeden en associaties weer een nieuw gerecht. Alles moet kunnen veranderen, in elk gebouw moet ruimte zitten, niets mag hermetisch afgesloten zijn of dichtgetimmerd worden. Tegenwoordig speelt de kwestie van de duurzaamheid: bij al de gebouwen die wij ooit zo mooi open – met van die fantastische ramen – gemaakt hebben, rijst nu de vraag hoe ze kunnen worden aangepast zodat er minder energie verbruikt hoeft te worden.
Haal er wat van af, plak er iets aan vast: alles kan, zo lang een gevoel van vrijheid maar gehandhaafd blijft. Dat is de grootste uitdaging. De wereld verandert, hoe gaan we daar mee om? Het is misschien een zijstraat, maar vanochtend las ik in de krant dat het onderwijzend personeel zich zorgen maakt over het feit dat studenten hun opstel door een computerprogramma kunnen laten maken. De vraag was of het niet verboden zou moeten worden. Nee, natuurlijk niet! Je moet betere vragen aan die kinderen stellen! Zorg er voor dat ze werkstukken moeten maken met informatie die niet zomaar op internet gevonden of door een of ander programma verstrekt kan worden. Je kunt zeggen dat het een enge ontwikkeling is, maar hij is toch onafwendbaar. Dus moet je er op een of andere manier je voordeel mee zien te doen.”
IX Gij zult geen valse getuigenissen spreken tegen uw naaste
“Soms denk ik: de waarheid geeft zoveel zorgen bij die ander, laat ik er maar een beetje omheen praten. Dan lieg ik niet, maar ik leg de nadruk op andere plekken. Zo doe ik het ook in het onderwijs. Veel docenten wijzen hun leerlingen meteen op de fouten die ze hebben gemaakt, maar dat heeft helemaal geen zin. Laat mensen eerst zélf tot dat inzicht komen, dan kun je later altijd nog aandragen hoe het eventueel anders zou kunnen. Weten wanneer je moet spreken en wanneer je er beter het zwijgen toe kunt doen, begrijpen wat belangrijk is en wat er minder toe doet: je zou het een vorm van volwassenwording kunnen noemen, maar of ik nou echt wijzer word? Dat weet ik niet. Weet je wat ik echt jammer vind? Vroeger zat een bepaalde passage op de piano na een aantal keren spelen in mijn spiergeheugen opgeslagen. Dat lukt niet meer. Voor iemand die een leven lang bezig is geweest met dingen eindeloos te verbeteren, is het behoorlijk moeilijk om te wennen aan het idee dat het op z’n minst nog best wel aardig gaat.”
X Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is
“Laatst zag ik Dr. Nasrs Wunderkammer op televisie. Heel interessant hoor, maar de meeste stukken uit zijn verzameling zijn antiek en kostbaar. Daar ben ik helemaal niet begerig naar. Ik heb juist een heel ander waardensysteem ontwikkeld. Kijk maar om je heen. Een doosje waar twaalf chocolade-eitjes in hebben gezeten, een kunstig gerepareerde kalebas, natuurfenomenen, stenen, schelpen, knutselwerkjes van de kinderen, kleine prullaria: allemaal dingen die me verwonderen en door anderen wellicht waardeloos worden gevonden. Er is iets fundamenteel mis met al die overdaad. Als we de aarde willen redden, zullen we veel minder spullen moeten gaan produceren.
Een tijdje geleden zag ik ergens een mooie stoel staan. Ik was enigszins in de verleiding om hem aan te schaffen, maar dan zou ik de stoel waar mijn vrouw altijd in zat weg moeten doen en dat kan ik niet over mijn hart verkrijgen. Ze is hier nog altijd… wacht, dat had ik je al verteld, geloof ik hè? Mijn kortetermijngeheugen werkt niet meer zo goed. Ik droom ook steeds vaker dat ik verdwaal. Dan loop ik ergens in een vreemde stad en weet niet meer hoe ik thuis moet komen. Het zal ongetwijfeld iets met de dood te maken hebben, maar ik ben er niet bang voor. Het zou alleen jammer zijn als ik mijn werk niet af zou kunnen maken. Ik ben altijd ergens mee bezig. Ik hoop dat ik er nog wat tijd bij krijg. Mijn moeder was 95 toen ze overleed, dus daar hou ik het ook maar op. Voorlopig.”
Portret van een sociaal architect
Herman Hertzberger (Amsterdam, 1932) is architect. Hij bouwde – onder andere – dertig scholen en vijf theaters. In 2012 ontving Hertzberger voor zijn oeuvre de prestigieuze Royal Gold Medal. Vanaf 9 februari is de documentaire The proof of the pudding van Herman Hertzberger – portret van een sociaal architect, geregisseerd door Patrick Minks en Jaap Veldhoen, te zien in de bioscoop.
Lees ook:
Portret van een scholenbouwer
Op stap met architect Herman Hertzberger én zijn biograaf.