Journalisten waren niet verrast dat D66 eisen probeerde te stellen aan de VPRO-documentaire over Kaag. Kijkers waren wél verbaasd. De druk die woordvoerders op de pers uitoefenen is vaak onzichtbaar voor publiek. Hoe ziet dit spel eruit?
Waar eindigt de journalistiek en begint de propaganda? Die vraag stak de kop op toen bleek dat D66 en het ministerie van Buitenlandse Zaken zich hadden bemoeid met de VPRO-documentaire over Sigrid Kaag. Zij kregen de film van tevoren te zien, en stelden dwingend allerlei aanpassingen voor. Zo moest er meer in over Kaags idealen. En een scène waarin ze geen autogordel droeg moest verwijderd (wat de VPRO weigerde).
Toch zijn er volgens de ombudsman van de NPO geen journalistieke grondregels geschonden. En ook veel journalisten vonden de ophef overdreven. Natuurlijk is er beïnvloeding geweest, “bij welk stuk niet?” schreef Dolf Rogmans, hoofdredacteur van journalistiek platform Villamedia. “Waar hebben mensen de afgelopen twintig jaar uitgehangen dat ze hierover zo verontwaardigd zijn?” vroeg Volkskrant-columnist Daniela Hooghiemstra.
‘Controleren op feitelijke onjuistheden’
Journalisten weten niet beter dan dat hordes voorlichters, lobbyisten en communicatie-experts druk op ze uitoefenen. Woordvoerders kunnen niet lukraak sleutelen aan journalistieke producties, maar krijgen vaak wel inzage vooraf. Zij mogen een citaat of verhaal dan ‘controleren op feitelijke onjuistheden’.
Zo’n feitencheck is niet altijd slecht. Soms heeft de journalist iets verkeerd verstaan of begrepen. Maar vaak proberen voorlichters meer voor elkaar te krijgen. Dat kan om kleine dingen gaan. Mag dat stellige citaat wat afgezwakt? Kan dat ene scheldwoord eruit? Dat zinnetje over zijn kinderen heb je toch niet nodig? Etcetera.
Vervolgens corrigeren journalisten de fouten als die er zijn. Andere verzoeken willigen ze ook wel eens in als privacy een rol speelt, of als het geen afbreuk doet aan het verhaal. Bij burgers zonder media-ervaring zijn ze toegeeflijker dan bij het PR-team van een doorgewinterde minister.
Trouw-redacteuren over de druk van voorlichters
Bart Zuidervaart
(Chef van de politieke redactie)
“Dat nieuwe Kamerleden heel erg worden afgeschermd door voorlichters, snap ik tot op zekere hoogte. Ze moeten hun weg nog vinden, zitten nog niet diep in alle dossiers, dus het is fijn als ze op lastige momenten uit de wind worden gehouden. Maar ik vind het vervelend als wij Kamerleden direct benaderen voor een gesprek, en de voorlichter terugappt ‘Wat wil je weten’.
Daar zit iets van wantrouwen in. Terwijl wij wel uitkijken om een Kamerlid tekort te doen of een loopje met de feiten te nemen. Politici zijn vaak onze belangrijkste bronnen. Toch lijkt dat wantrouwen de afgelopen tien jaar steviger geworden. De afstand tussen journalisten en politici groeit vanwege de muur van voorlichting.
Onlangs stelde een collega in de wandelgangen een paar vragen aan iemand van CDA. De voorlichter stond ernaast en zei ‘Stuur de quotes even van tevoren op’. Dat doen we niet voor drie of vier simpele vragen, dat is gekkigheid. Maar voorlichters gaan ervan uit dat het vanzelfsprekend is, dat ze er recht op hebben.
Daar zou best meer discussie over mogen komen, zeker in Den Haag. Moeten wij als journalisten niet moeilijker doen over het ter inzage leggen van stukken? Moet de beroepsgroep niet ergens een lijn trekken? Dat werkt alleen als je collectief optreedt. Want als één krant zegt dat je je interview niet van te voren mag lezen, gaat de minister gewoon naar een andere.”
Dreigen, paaien en andere drukmiddelen
Maar af en toe wordt het gebied zo grijs – of de druk zo groot – dat de journalist hulp nodig heeft. Bij Trouw kloppen redacteuren met netelige kwesties aan bij adjunct-hoofdredacteur Martijn Roessingh. “Bij hard nieuws proberen woordvoerders wel eens in twijfel te trekken wat je hebt”, vertelt hij. “Dan vragen ze ‘Hoe weet je dat’, of ‘Mogen we de bewijsstukken zien’. Heel soms mogen ze het bewijs dan op de redactie inzien. We sturen het nooit op.”
Als de onthullingen in een artikel erg ongewenst zijn, hebben voorlichters nog meer drukmiddelen. “Soms dreigen ze om naar de rechter of de Raad voor Journalistiek te stappen. Ook eisen ze vaak vooraf inzage in een complete publicatie. Dat doen we soms met interviews, maar bij hard nieuws laten we alleen citaten zien, en de context waarin die citaten staan.”
Als eisen niet werkt, proberen woordvoerders de pers te paaien. “Dan beloven ze dat we – in ruil voor inzage – exclusieve interviews krijgen, of geheime stukken, waarbij we dan weer niet mogen zeggen dat die van hen komen.”
Vermelden dat een publicatie is gelezen en gewijzigd?
Moeten journalisten opener worden over deze druk? Frits van Exter, voorzitter van de Raad voor Journalistiek, pleitte naar aanleiding van de Kaag-documentaire voor meer transparantie. “Vermeld bij een publicatie dat het vooraf is gelezen en op een aantal punten is gewijzigd”, zei hij in Trouw.
Daar voelt Roessingh weinig voor. “Je kunt dan niet zeggen wat je hebt geschrapt, omdat je het daarmee anders alsnog publiceert.” Bovendien doet Trouw volgens hem niet veel concessies. “Bij heel precaire producties komt het voor dat we een passage schrappen nadat ik of de advocaat ernaar heeft gekeken. Maar wat we schrijven is meestal goed onderbouwd, en we hebben vaak ook opnames van de gesprekken.”
Een andere vraag is of journalisten er goed aan doen überhaupt inzage te geven? Voorlichters vinden het vanzelfsprekend (of ze nou werken voor popsterren of politici), maar het is niet altijd de norm geweest, weet oud-voorlichter Richard Matthijsse.
Trouw-redacteuren over de druk van voorlichters
Jan Kleinnijenhuis
(Redacteur bij de politieke redactie)
“Of ik stukken voor publicatie laat nalezen? Bij hoge hoge uitzondering, maar in principe is het antwoord nee. Ik wil geen rolvervaging, ik ben zelf verantwoordelijk voor wat ik schrijf als journalist. Ik laat altijd een bandje meelopen bij gesprekken, dus er kan geen discussie zijn over of iets gezegd is. Als iets niet klopt kunnen mensen verzoeken om een rectificatie, fouten corrigeren we. Wie zich onheus door mij bejegend voelt kan ook nog naar de ombudsman stappen of een klacht indienen bij de hoofdredactie.
Als andere journalisten me vragen of ze inzage moeten geven zeg ik altijd: begin er niet aan. Met sommige woordvoerders heb je vaak te maken, en als de relatie eenmaal zo groeit kan je moeilijk terug. Je maakt je afhankelijk van iemand anders.
Mijn aanpak levert ook beperkingen op. Bijvoorbeeld wanneer instanties een interview aanbieden met een directeur of topman die ik graag wil spreken. Wanneer ze dan wel de tekst van tevoren willen hebben zeg ik sorry, dan doe ik het niet. Die voorlichters slaan steil achterover. ‘Iedereen doet dat’, zeggen ze dan.
Ik ben ook wel tegengewerkt. Toen ik begon aan te toeslagenaffaire, had men geen zin om vragen te beantwoorden. Ze gaven halve antwoorden, vertraagde antwoorden, logen me al dan niet bewust voor om de berichtgeving in de war te schoppen. Of ze verspreidden verhalen in Den Haag: ‘Dat is die gek van Trouw, die moet je niet geloven’.
Nu valt het wel mee, omdat ze mij kennen. Voorlichters gaan het debat met me uit de weg. Maar ik heb dat wel moeten bevechten.”
‘Ze willen het zelf’
Matthijsse was in de jaren tachtig en negentig directeur voorlichting bij diverse ministeries. Volgens hem illustreert de VPRO-documentaire over Kaag dat Den Haag tegenwoordig lijdt aan een ‘overdosis aan spindoctors’.
Zelf vond hij het als voorlichter helemaal niet vanzelfsprekend om journalistieke producties na te lezen. “Met Wim Deetman, toen minister van Onderwijs, sprak ik af dat we journalisten geen restricties meer zouden opleggen. Maar wie schetst mijn verbazing: tot tweemaal toe zeiden verslaggevers van gerenommeerde dagbladen dat ze het stuk nog zouden voorleggen voor wijzigingen en aanvullingen. ‘Zie je wel, ze willen het zelf’, zei Deetman. Ik heb de strijd toen maar opgegeven.”
Veel hedendaagse woordvoerders zouden dolgraag ‘wijzigen en aanvullen’. Maar dat zag Matthijsse niet als zijn taak. “Ik stelde mij op het standpunt: de journalist doet z’n werk en ik zorg voor de voorbereiding van de minister, punt uit. Tegenwoordig moeten journalisten bij een aanvraag voor een interview al hun vragen voorleggen. Ik vroeg altijd alleen wat het onderwerp was, verder wilde ik niet gaan.”
Hoe de rol van voorlichters is veranderd
Matthijsse gelooft dat het aantal voorlichters in Den Haag sinds zijn tijd fors is gestegen. Dat zou goed kunnen. Alleen al onder het kabinet-Rutte III steeg het aantal rijksambtenaren dat zich met communicatie bezighoudt met ruim een kwart, van 633 naar 811. Tegelijk is de rol die voorlichters innemen volgens Matthijse sterk veranderd. “Ze denken nu alleen maar: ‘Ik moet de minister beschermen’. Dat komt denk ik ook doordat weinig van hen nog een journalistieke achtergrond hebben. Ik ben zelf journalist geweest, dus ik kon me indenken wat journalisten wensen en denken.”
Natuurlijk dacht de oud-voorlichter óók aan de minister. “Maar je hoort met één been in samenleving te staan.” Als voorbeeld van die maatschappelijke kant noemt hij de handelsmissies in zijn tijd bij Economische Zaken. “De ambassade schrok verschrikkelijk als er journalisten meekwamen, maar ik nam ze toch mee. Ik zag het als deel van mijn werk om te laten zien wat er tijdens zo’n handelsmissie gebeurde.”
Dat naast D66 ook het ministerie van Buitenlandse Zaken zich met de Kaag-documentaire bemoeide, bewijst volgens Matthijsse dat ambassades nog steeds bang zijn voor de pers. Wat hem betreft ging de bemoeienis met de film te ver. “Ze tasten de vrijheid van de journalistiek aan. Voorlichters dienen begrip voor journalisten te hebben. Zij controleren de macht in een democratie als de onze.”
Trouw-redacteuren over de druk van voorlichters
Janne Chaudron
(chef van De Verdieping)
“Toen ik bij de buitenlandredactie van Trouw werkte, hoefde ik nooit een stuk ter inzage te sturen. Engelse, Ierse of Amerikaanse woordvoerders waren er echt om informatie te geven. Ik heb de indruk dat ze daar veel minder bezig zijn met het beschermen van geïnterviewden. Toen ik bij de binnenlandredactie kwam, waren woordvoerders ineens overal.
Voor een portret over minister Van Engelshoven sprak ik een keer met mensen om haar heen. Toen ik bijna klaar was, belde het ministerie. De voorlichter vroeg ‘Wanneer ga je publiceren? Dan kan ik de woordvoering daarop afstemmen. Ik hoop wel dat het een beetje een positief stuk wordt?’ Ik voelde me overvallen, ik had hem niet gevraagd. Ik heb dat telefoontje opgenomen in het verhaal.
Quotes laat ik vaak wel lezen, of bij een groot interview het hele stuk. In principe corrigeer ik alleen feitelijke onjuistheden, maar als iemand ergens een ander woord wil pas ik dat – ook als ik weet dat ‘ie het anders heeft gezegd – wel eens aan als dat niets afdoet aan de inhoud. Ik kijk wel om wat voor mensen het gaat. Bij bestuurders of ministers die veel met de media te maken hebben, ben ik minder soepel dan wanneer ik iemand op straat interview.
Ik zou een verantwoording onder stukken wel toejuichen. Ik weet niet of mensen het willen lezen, maar waarom zou je als journalist niet willen laten zien hoe je proces werkt?”
Correctie 14-7: In een eerdere versie van dit artikel werd verwezen naar handelsmissies in Richard Matthijsse's tijd bij Buitenlandse Zaken. Dat moest Economische Zaken zijn.
Lees ook:
Joris Luyendijk: ‘Iedereen die niet zelf in de Haagse journalistiek werkt, ziet dat deze onderdeel van het probleem is’
Controleren journalisten de macht nog wel genoeg? Informateur Tjeenk Willink zegt dat ze deel uitmaken van de besloten bestuurscultuur.