Benno Barnard. Beeld Mark Kohn
Benno Barnard.Beeld Mark Kohn

Tien GebodenBenno Barnard

Dichter Benno Barnard: ‘Ik heb geleerd om telkens weer verliefd te worden op mijn eigen vrouw’

Afscheid van de handkus bestaat uit een dagboek dat uitmondt in een roman. Ook in het dagelijks leven van Benno Barnard lopen feit en fictie vaak door elkaar: ‘Ik wil overal een verhaal van maken dat groter is dan ik zelf ben.’

Arjan Visser

I Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben

“Mijn vader, die behalve een bekend dichter ook een uitstekend theoloog was, ging eind jaren veertig, begin jaren vijftig voor het eerst naar Engeland waar hij niet alleen kennismaakte met Phillip Larkin en T. S. Eliot, maar ook met de Anglicaanse Kerk die het beste van Rome vertegenwoordigde zonder onderhorig te zijn aan het Vaticaan. Hij heeft veel elementen uit die stroming gebruikt in de gezangen die hij voor het Liedboek voor de Kerken heeft geschreven. In de laatste vijftien, twintig jaar van zijn leven was hij lid van de Oud-Katholieke Kerk, een Nederlandse variant van zijn geliefde Anglicaanse Kerk. Ik heb, via mijn vader, lange tijd vooral een cultureel-esthetische band met het anglicanisme gehad, maar daar is een emotionele band bijgekomen.

Dat verhaal begint in de late jaren negentig, toen tot mijn verrassing – ik was al 43 – onze zoon Christopher werd geboren. Ik vond dat hij gedoopt moest worden omdat ik het gevoel dat hij anders zo naakt over straat zou lopen. Anglicaans natuurlijk, want dat was de enige kerk waar ik een zekere affiniteit mee voelde. Tegelijkertijd vond ik dat we dan wel een beetje consequent moesten zijn. Niet ‘hatch, match and dispatch’ zoals de Engelsen zeggen, wat zoveel betekent als dat je alleen voor de doop, het huwelijk en de begrafenisdienst in de kerk komt, nee, het was alles of niets.

Al met al een nogal eigenaardige exercitie omdat ik mijzelf doorgaans, toen en nu nog steeds, als een atheïst beschouw.”

II Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is

“Ik ben dol op mooie zinnen, maar het moet natuurlijk niet ontaarden in een soort verafgoding van de schoonheid die ik zelf heb gecreëerd. Als het werkelijk de spuigaten uitloopt – dat is overigens al lang niet meer gebeurd – streept Emile (Brugman, editor at large bij uitgeverij Atlas Contact, AV) de boel door en zegt: ‘Dat is mooischrijverij, weg ermee!’ Uiteindelijk draait het om narcisme; dat je met je eigen smoel in die bron zit te kijken en denkt o, wat zie ik er toch beeldig uit! Het is ijdel en aanstellerig, maar mijn grootste bezwaar tegen mooischrijverij is dat je er aan af kunt lezen hoeveel moeite het heeft gekost om zoiets te verzinnen.”

III Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken

“Mijn vader – een dominee in de Nederlands Hervormde Kerk nota bene – zei ooit dat er een moratorium van vijftig jaar moest worden ingesteld op het woord God. Mensen gebruikten het woord op alle mogelijke manieren, vooral in politiek context, en dat vond hij maar linke soep.

Toen ik een jaar of veertien was, zei hij tegen me dat van alle geloofsartikelen binnen het christendom dat van de incarnatie het belangrijkst was: als het niet op aarde gebeurt, dan is het betekenisloos.

Op een dag vroeg ik aan mijn vader of Jezus werkelijk uit de dood was opgestaan. ‘Jongen,’ zei hij, ‘we hebben alleen de verhalen. En daar moeten we het mee doen.’”

IV Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt, zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God, dan zult gij geen werk doen

“Het overkomt me regelmatig dat ik in volstrekte ongelovigheid de kerk bij ons aan de overkant betreed (Barnard woont in Brede, East Sussex) en zó bedwelmd raak door de rituelen dat ik anderhalf uur later hevig ontroerd huiswaarts keer. Het is niet de maaltijd – een onsmakelijk koekje en een slok Chateau Non Merci – maar de juiste dosis wierook, een goed merk kaarsen van behoorlijke was en de uitstekende muziek. Als al die lijnen snijden dan... ja, wat is het? Ik weet het niet. Dan opent zich voor even de mogelijkheid dat Hij toch zou kunnen bestaan.

Ik denk dat ik lange tijd een beetje, à la Frans Kellendonk, deed aan oprecht veinzen, maar de dood van mijn achttienjarige dochter Anna in 2016 heeft alles veranderd. Alles kreeg de dag waarop ze verongelukte een mythische betekenis; het werd in een context geplaatst die ik eerder niet zag. Hoe Anna’s leven is verlopen, hoe ze naar Amerika verhuisde en haar broer, Christopher, aan Haley, een provinciaals meisje uit Colorado, koppelde waarmee ze ons als het ware na de dood een schoondochter heeft gestuurd... Nee, daar is niets spiritueels aan – alsjeblieft, bewaar me! – het gaat erom dat ik overal een verhaal van wil maken dat groter is dan ik zelf ben, maar waarin ik wel mee mag spelen, begrijp je? Als de ratio het laat afweten, hebben we altijd de mythe nog over.”

V Eer uw vader en uw moeder

“Tegenover je zit het levende bewijs van de stelling dat een gelukkige jeugd net zo goed een goudmijn voor de schrijver kan zijn. Ik heb alleen maar mooie herinneringen aan mijn kindertijd. Ik verhuisde op precies de goede leeftijd, begin lagere school, van Amsterdam naar de pastorie van Rozendaal. Het was nog een feodaal dorp, met een baron en hooguit vierhonderd andere inwoners. Het dorp spookte van de verhalen over de Tweede Wereldoorlog: zo was er een knorrige molenaar die z’n stoel nooit uitkwam omdat hij ooit door de moffen in elkaar was geslagen en op het romantische kerkhof, diep in het bos, waar ook dichter-predikant De Génestet ligt, werden de Engelse parachutisten begraven die in de bomen waren blijven hangen. In ons huis, een pastorie uit de achttiende eeuw, zag je op de balken sabelinkepingen van soldaten uit de tijd van Napoleon. Ik leefde letterlijk in een kinderboek.

Mijn vader was van het aanbiddende type. Hij adoreerde mijn moeder. Ze kwam uit de haute bourgeoisie, grote familie, veel geld, was voor haar tijd heel geëmancipeerd, onconventioneel, had niet gestudeerd, maar las heel veel en voelde zich daardoor zeker niet inferieur aan mijn vader – enig kind van een failliete kapper en zijn vrouw – die wel naar de universiteit was geweest.

Ik voel me nog wel eens schuldig dat ik niet vaker met haar heb gepraat. Onze verhouding was goed, het was er een van lief moedertje en een dikke knuffel, maar toen ik er al lang en breed volwassen achter kwam dat ik veel meer moeite voor haar had moeten doen, was het te laat; ze leed de laatste jaren van haar leven aan Alzheimer en werd langzaam maar zeker onbereikbaar voor ons. Wij zeggen altijd dat ze is gestorven als een oude Indiaan. Ze wilde niemand tot last zijn en heeft zich als het ware laten overlijden. Geen euthanasie of zo; ze is gewoon gestopt met ademen.

Met mijn vader discussieerde ik over van alles. Hij wees op de namen van grote schrijvers en dichters. Toen ik twaalf was, vroeg hij: ‘Hou je wel een dagboek bij?’ Het was eigenlijk geen vraag, maar een bevel. Want een beschaafd mens houdt een dagboek bij. Daar is het schrijven begonnen.

We hebben het punt bereikt waarop hij zei trots te zijn om mij een collega-dichter te mogen noemen, maar dat is niet vanzelf gegaan. Mijn vader was bekend, een echte preektijger. Ik herinner me dat één van de prinsessen naar hem kwam luisteren, er zaten acteurs en actrices in de kerk; iedereen hing aan zijn lippen. Ik was me er van bewust dat mijn vader in allerlei opzichten een ongewone man was. Veel te groot voor mij. Er waren twee mogelijkheden: ik zou in alles zijn tegendeel worden of ik zou hem tot op zekere hoogte proberen na te bootsen. Ik ben vergelijkbare dingen gaan doen, maar qua stijl zijn mijn vader en ik altijd heel verschillend gebleven.

Ik ben jarenlang redelijk afstandelijk geweest, juist om – vreselijke uitdrukking – mezelf te worden. Om iemand te worden. Om te voorkomen dat ik vadermoord zou plegen. Pas toen ik halverwege de dertig was, zijn we weer naar elkaar toegegroeid. Hij begon ook te vertellen over vroeger, over het bombardement op Rotterdam en over de Arbeitseinsatz-jaren in Berlijn die hij maar ternauwernood heeft overleefd. Na mijn moeders dood in 1995 en de geboorte van Christopher drie jaar later, kwamen we elkaar zeer na te staan. Tot 2010, het jaar van zijn overlijden, is ons contact heel intens geweest.

Ik ervaar het als een groot geluk dat ik mijn ouders kan eren, zonder het als een gebod te zien.”

VI Gij zult niet doodslaan

“Nadat Anna was verongelukt, werd me gevraagd of ik boos was op God. Alsof ik er op dat moment pas achterkwam dat er doden vallen in het verkeer. Het is een absurd idee om te denken dat God aardig en lief is, zo lang alles in jouw privéleven maar goed gaat. God – als Hij al bestaat – heeft Anna niet gedood. Ik zou de automobilist de schuld kunnen geven, maar hij heeft het niet opzettelijk gedaan. Wat overblijft is betekenisloze pech. Door het zo te zien, maak ik mijn verdriet kleiner. In de absurde atomaire werveling die onze wereld is, ontstaan allerlei patronen en definities, maar het grootste deel van de tijd ontsnapt juist aan betekenis waardoor we ons zullen moeten neerleggen bij de stupiditeit van het ongeluk. Anna’s stompzinnige dood is daar een voorbeeld van. Tegelijkertijd bestaat de mogelijkheid om die werveling te verdichten tot iets dat ik dan mythisch noem en dan komen we weer uit bij Haley, het meisje dat Christopher nooit zou hebben ontmoet als Anna niet op een dag... enzovoorts. Zeg, zullen we even pauzeren en een kop thee gaan drinken? Als ik nog een briljante opmerking heb, zet je ’m maar weer aan.”

VII Gij zult niet echtbreken

“Sinds mijn zoon op aarde is, ben ik onwaarschijnlijk toegewijd aan mijn vrouw. Voor die tijd leidden we een nogal bohemien-achtig leven. We maakten deel uit van een artistiek milieu waar noties van trouw – hoe zal ik het zeggen? – onderhevig waren aan wisselende conjunctuur.

Ik heb geleerd om telkens weer verliefd te worden op mijn eigen vrouw. Hoe ik dat doe? Geen flauw idee. Het helpt natuurlijk als je een aantrekkelijke vrouw hebt, het is een beetje oefening baart kunst, maar er is ook een besef ingezonken dat zo’n huwelijk een sacrament is... nee, ik moet zeggen dat het een sacrament wórdt, want ik ben betrekkelijk jong getrouwd en had werkelijk geen idee waar ik aan begon. We kenden elkaar niet echt. Na de geboorte van Christopher, die er voor zorgde dat we ons wekelijks naar de Anglicaanse kerk sleepten, leerde ik de bewarende functie van het huwelijk in te zien. Als je, zoekend naar het antwoord op de vraag of je nog bij elkaar moet blijven, uitgaat van de kwaliteit van je precieze gevoelens op dat moment is het in veel gevallen natuurlijk gauw gedaan, maar als je het sacrament serieus neemt en ziet als iets wat ons ontstijgt, dan is het een stuk makkelijker om elkaar, tijdens het klimmen der jaren, liefdevol trouw te blijven.”

VIII Gij zult niet stelen

“Voor ik begin te werken, denk ik: wie zijn mijn grote voorbeelden? Laat ik eens bij Gombrowicz gaan kijken. Wat ik vervolgens opschrijf, lijkt in de verste verten niet op Gombrowicz, maar zijn werk heeft mijn motor wel op gang gekregen. Soms lees ik iets van mezelf, met een soortgelijk effect. Het overkomt me wel eens dat ik in de lach schiet bij een bepaalde formulering. In Afscheid van de handkus staat een passage waarin mijn vrouw vraagt wat ik lees. Proust, maar ik vind het strontvervelend. Waarom lees je het dan? Ik wil het helemaal niet lezen, zeg ik, ik wil het gelezen hebben. Waarop ze mij, haar snob, van repliek dient met: ’Koekje?’ Dat is mijn stijl, iets wat echt van mij is. Of, zoals de Russische dichter Mandelstam al zei: je stem is wie je bent.”

IX Gij zult geen valse getuigenissen spreken tegen uw naaste

“Nee, laten we het alsjeblieft niet over die lezing gaan hebben! (‘Leve God, weg met Allah’, gehouden op 31 maart 2010 voor de vrijzinnige dienst van de Antwerpse universiteit AV). Afijn, je mag vragen wat je wil natuurlijk, maar weet wel dat die spreekbeurt mijn leven tien jaar lang heeft verpest. Ik maakte me in die tijd zorgen over het toenemend moslimextremisme, nam deel aan debatten die behoorlijk hoog opliepen, met als absoluut dieptepunt: talloze doodsbedreigingen aan mijn adres. Binnenlandse veiligheid raadde me zelfs aan onder te duiken. Ik zal nu niet gaan beweren dat ik destijds een onwaarheid heb verkondigd, maar ik weet wel dat ik me nóóit meer over dat onderwerp zal uitlaten. Schrijvers kunnen betrekkelijk makkelijk ouwehoeren, maar het is een illusie om te denken dat ze over alles wat er in de maatschappij leeft een inzichtelijke bijdrage kunnen leveren.”

X Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is

“Als jongeling was het mijn grootste begeerte om iets voor te stellen als schrijver. Dat is tot op zekere hoogte gelukt. Nu vind ik het belangrijker dat iemand over mijn werk zegt dat het geen onzin is. Maar wezenlijker nog dan de schrijverij en alle ijdeltuiterij die daarmee samenhangt is het verlangen om mijn kleinkinderen mee te maken. Ik ben geobsedeerd door de genealogie. Afscheid van een handkus gaat over vier generaties en ook in mijn dagboek beschrijf ik tot in de detail de wereld van mijn ouders en mijn grootouders. Ik ben een kind, een kleinkind, een achterkleinkind en zo, ad infinitum, verder. Ik zou graag zien hoe de geschiedenis zich ook vóór mij uit verder gaat ontrollen. Christopher is het begin. Ik zou op z’n minst het vervolg van dat begin willen meemaken. Je vindt het misschien zoetsappig – ach God, de oude man wil opa worden – maar het gaat dieper dan het plezier van spelen met een kleinkind en het aan het eind van de dag weer afstaan; het is een verlangen dat reikt naar de ziel, naar de essentie van ons bestaan.”

Benno Barnard (Amsterdam, 1954) is dichter, essayist, schrijver en vertaler. Hij studeerde theologie aan de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid in Brussel. Zijn vader is dominee/dichter Willem Barnard, die ook schreef onder het pseudoniem Guillaume van der Graft. Afscheid van de handkus verscheen onlangs bij uitgeverij Atlas Contact.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden