SchrijversinterviewSaskia de Coster
Schrijver Saskia de Coster: ‘Ik vind het burgerlijk leven soms zo’n kluchtig schouwtoneel’
Na het geprezen Nachtouders waagt Saskia de Coster zich opnieuw aan een vorm van autofictie. ‘Ik heb een brokkenparcours afgelegd, maar door te schrijven heb ik geleerd dat schaamte ook maar een verpakking rond een banaan is.’
Vlinders in haar buik voelt Saskia de Coster als ze langs het pas heropende Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen fietst. Ook net weer, op weg naar het café dat ze voor dit interview heeft uitgekozen, pal naast het museum.
In februari leefde De Coster een volle maand in het KMSKA om in een glazen hok haar negende roman af te maken. Ze sleepte een opblaasmatras naar binnen, stopte haar tandenborstel, een stapeltje boeken en een laptop in haar tas, en ging tussen de schilderijen aan het werk.
Saskia de Coster (1976) groeide op in Linden, een dorpje bij het Vlaamse Leuven. In 2002 debuteerde ze met de roman Vrije val, waarna De Groene Amsterdammer en Humo haar tot de tien belangrijkste auteurs onder de 35 rekenden. Sindsdien is haar werk voor vele literaire prijzen genomineerd en werd het in meer dan tien talen vertaald. Nachtouders (2019) stond in 2020 op de shortlist van de Libris Literatuurprijs.
De Coster woont in Antwerpen en heeft samen met haar ex-partner een zoon van negen.
The Author is Present heette de performance, met een knipoog naar Marina Abramovic’ performancekunstwerk The Artist is Present. “Als klein meisje schreef en tekende ik in mijn eentje in het tuinhuis waar mijn ouders een hoekje voor me hadden gemaakt. Bij het voltooien van mijn vorige romans isoleerde ik me ook altijd volledig. Daarna lag ik drie dagen met een migraineaanval in een zwarte kamer. Het idee van deze performance was die isolatie nog extremer te maken om te kijken wat er zou gebeuren. Tegelijk was het bedoeld als herbeleving van mijn kindertijd. Op voorhand had ik niet voorzien dat het zo’n positieve ervaring zou worden. Ik had geen sociaal contact, maar voelde me toch in verbinding met de bezoekers.”
En nu ligt de roman er. In Net echt voert De Coster een typisch middenklassegezin op, dat bestaat uit architect Max, jurist Manon en hun puberdochter Noah. Terwijl ze eeuwig blijven klussen aan hun huis in de Antwerpse gentrificatiewijk Borgerhout stort het gezin door ambities, overspel en andere geheimen langzaam ineen. Dat verhaal wordt onderbroken door korte hoofdstukken waarin een schrijver zichzelf in de jij-vorm toespreekt. Terwijl ze terugkijkt op hoe haar leven gelopen is, begint deze schrijversfiguur steeds meer van haar eigen ervaringen in de levens van haar personages te stoppen.
Had je thuis achter je bureau een wezenlijk andere roman geschreven?
“In dat hok hield ik de dagen bij. Op 16 februari had ik een megadoorbraak. Goddelijk inzicht klinkt overdreven, maar het was magisch hoe alles samenkwam.
“Eerst kon ik niet slapen in het museum, de wind klinkt hard door het glazen dak en de ventilatie blaast constant. Maar je moet je eraan overgeven. En dat besef heeft het verschil voor mijn boek gemaakt. Ik voelde heel duidelijk: haal die vierde wand maar weg.
“Als schrijver kijk je zogezegd als buitenstaander, maar dat is onzin. In het museum werd ik de hele tijd bekeken, wat me ook naar mezelf deed kijken. Dat spiegeleffect, die wisselwerking met mensen die ik niet ken, maar wel zou kunnen kennen, gaf een woordeloos begrip dat mooi was. Als schrijver ben je altijd aan het formuleren, maar daar gaat contact aan vooraf. Net echt is geschreven vanuit een verbondenheid met anderen, dat vond ik voor mezelf een speciale ervaring.”
In haar vorige roman Nachtouders krijgen het personage Saskia en haar vriendin Juli een zoontje dat verwekt is met behulp van een Canadese donor en gedragen door Juli. De twijfels die Saskia voelt over haar rol als niet-biologische moeder drijven haar in de armen van een minnares. Nachtouders werd expliciet als autofictie gepresenteerd, net als Net echt – het omslag toont een deel van De Costers gezicht, wat de vraag oproept of deze nieuwe roman weer uit het leven gegrepen is.
U moest voor dit boek ‘eerst met de rug tegen de muur staan’, schrijft u. Hoe kwam u daar terecht?
“Mijn toenmalige vriendin en ik dachten na over een kind. In de liefde wilde ik een totale symbiose en een kind zou de eenheid kunnen bedreigen. Met die angst kon ik niet omgaan en dus ben ik uit die relatie gevlucht. Om me helemaal te verliezen in een volgende relatie, die natuurlijk ook niet werkte. Toen liep ik op een nacht eens langs het huis waar ik ooit met mijn zoontje en zijn andere moeder woonde, en zag ik hem door het raam staan. Het voelde even alsof ik als vreemde terug was in mijn oude leven en dat beeld was zo pijnlijk dat het zich in me heeft vastgehaakt: ik wilde eigenlijk dolgraag in dat huis zijn, maar ik had mezelf buitengezet. En veel kapotgemaakt.”
In Net echt ziet de verteller dat haar kind wordt opgeslokt door een verdriet dat zij heeft veroorzaakt: ‘Zo iemand was je dus geworden’.
“Dat is het moeilijkste om te verteren, dat je weet...” De Coster denkt even na. “Misschien is het makkelijker om verlaten te worden, je bent er sneller mee klaar dan met schuldgevoel. Als jij degene bent die een affaire heeft aangeknoopt moet je bedenken waarom het gebeurd is, je schaamt je kapot, en iedereen weet ook wat er aan de hand is – eerst onuitgesproken, dan openbaar. Er zit een vorm van verraad in, van jezelf, van de ander, de omgeving. Eroverheen komen is moeilijk. Ik heb echt een brokkenparcours afgelegd maar door te schrijven heb ik geleerd dat schaamte ook maar een verpakking rond een banaan is. Het is absurd, doe het weg.”
In Nachtouders is er een minnares, Maart is een bloemlezing van affaires, in Net echt gaat Max vreemd met de buurvrouw. Wat intrigeert u zo aan overspel?
“Het zelfverlies. Een gezin is een vorm om veiligheid en verlangen samen te brengen. Maar in die complete geborgenheid, die trouwens een volstrekte illusie is, blijft altijd een bepaald verlangen. De vlucht heeft ook iets geweldigs, het is de kick van ergens mee wegkomen. Dan kan je zeggen: voor die spanning hebben we nu een nieuwe oplossing, polyamorie. Wat mij toch hogere boekhoudkunde lijkt; wie mag wie wanneer zien? Ik zeg niet dat het niet kan, ik zou het alleen zelf niet kunnen.
“Een open relatie is wel een van de vormen om het eeuwige verlangen naar het andere een plek te geven, ik denk alleen niet dat het iets aan die onderliggende behoefte verandert. En in het gesprek daarover zijn woorden ook maar woorden. Dus een moeilijke vraag is: wat breng je in een relatie wel onder woorden en wat niet? Moet je je partner alles zeggen of is dat helemaal niet nodig?”
Maar dat besef dat het verlangen blijft, weerhoudt u er niet van om steeds weer aan relaties te beginnen?
“Hahaha, nou, persoonlijk werk ik daar natuurlijk wel aan.”
Terwijl Max in een ferme huwelijkscrisis belandt, verwijst u af en toe naar zijn jeugd. Is dat een manier om zijn gedrag te verklaren?
“Dat we allemaal kinderen van onze tijd zijn is, denk ik, relatief. Net als dat we allemaal bepaald worden door onze afkomst. Iedereen valt een beetje buiten zijn tijd, ik bedoel: wie is de hedendaagse mens? Ik weet het niet. Zelf kijk ik ook dubbel naar mijn kindertijd. Ik denk dat ik schrijf omdat ik het moeilijk vond om in het licht te stappen. Ik ben streng opgevoed, met een vorm van geweld. Volgens bepaalde pedagogische inzichten is dat negatief, maar ik vind dat te eenduidig. Het duistere is ook wat ons drijft. Waarom zullen mensen blijven vreemdgaan? Er blijft altijd behoefte aan een donker hoekje voor jezelf dat buiten de moraal en het oordeel staat. Die dubbelheid, het lichte en het donkere, heb ik in alle personages willen stoppen. Daarom moesten de pagina’s van de jij-verteller ook zwart zijn, met witte letters – het vormt de spiegel van het verhaal van Max, Manon en Noah.”
Wilde u na Nachtouders in Net echt het heterohuwelijk eens onder de loep nemen?
“Het ging me deze keer vooral om comfortabele burgerlijkheid. Conventies hebben vaak iets willekeurigs, maar de voorschriften die voor mannen en vrouwen gelden, zijn door de eeuwen heen zo gegroeid en ik wil laten zien hoe moeilijk het is om die te veranderen.
“Omdat Manon carrière gaat maken, wordt Max huisman. Als het systeem zo is dat een man die thuisblijft toch een watje is, heeft dat gevolgen voor zijn gevoel van eigenwaarde. Met een duidelijk afgebakende maatschappelijke rol is het leven makkelijker. Maar wat doet een huisman? Daarvan zijn niet zoveel voorbeelden. Ja, de zolder opruimen en brood bakken, maar waar zit de ruimte voor jezelf?
“Vrouwen stelden zichzelf vroeger die vraag niet, je rol was je identiteit. Nu is het: wie ben ik, wie zou ik kunnen zijn, welke versie daarvan is de beste? Vrouwen zijn enorm geconditioneerd door de hardnekkige misogynie in onze maatschappij. Volgens de Engelse psychoanalyticus Adam Phillips is dat de uitgangspositie: dat we voor ons bestaan volledig afhankelijk zijn van een moederfiguur veroorzaakt haat. Manon volgt eerst de traditionele weg, ze zorgt dat haar kind op een bepaalde leeftijd is voor ze ruimte maakt voor haar ambitie, en dat probeert ze dan alsnog zo vrouwelijk mogelijk te doen.
“Ik vind het burgerlijke leven soms zo’n kluchtig schouwtoneel. En de manier waarop we onze rollen spelen wordt steeds performatiever – inderdaad, net echt. Soms hebben kinderen dat beter door. Noah denkt: oh my God, mijn ouders zijn belachelijk. Ze ziet dat van een afstandje fout lopen, ze ziet het mijnenveld zonder woorden ontstaan. Kinderen willen harmonie en sporen meteen op waar die niet is.”
Bent u vanwege die veranderingen ook steeds realistischer gaan schrijven? Toen u debuteerde was u vaandeldrager van het Vlaamse postmodernisme, nu schrijf u autofictie.
“Ik wil me niet meer verschuilen. En ik vind het veel boeiender om vanuit het dagelijkse hier en nu naar onze samenlevingsvormen te kijken. Die vuistdikke nieuwe roman van llja Leonard Pfeijffer is ongetwijfeld goed geschreven. En de vraag of Alkibiades 2500 jaar geleden de redder van de democratie was is vast hyperrelevant voor het nu. Maar lessen trekken uit het verleden levert ook veilige literatuur op: de auteur staat buiten zijn schepping en zet zichzelf dus op afstand. Bij mij werkt dat niet, ik moet de noodzaak voelen iets te ontrafelen wat me geraakt heeft. Het gaat me daarbij niet om het autobiografische gehalte, voor mij is persoonlijkheid een kerngegeven van literatuur. Ik probeer intimiteit met de lezer te bewerkstelligen, we komen elkaar tegen in een boek zonder elkaar te kennen. Dat is wat er in het museum gebeurde: we hielden elkaar gezelschap, dat is wat je in het leven doet, en wat er idealiter in een boek gebeurt.”
Net echt eindigt hoopvol: ‘Je gelooft niet in verbeelding, maar wel in transformatie’. Voor welke transformatie staat deze roman voor u?
“Autofictie moet altijd iets transformatiefs hebben, anders is het een therapeutisch kladschrift. Voor mij zit het in de erkenning dat elke mens op talloze manieren is verbonden met anderen – ik zit in alle personages in dit boek. We zien onszelf als individu, maar dat individu is ook verankerd in anderen.”
Saskia de Coster
Net echt
Das Mag; 280 blz. € 23,50