Prins Bernhard tijdens zijn bezoek aan de illegale telefooncentrale van de Centrale Inlichtingendienst in een verborgen ruimte van een huis aan de Brigittenstraat in Utrecht; rechts naast hem Henk Das.

EssayHeldendom

Niemand hoort op een voetstuk, zegt het Verzetsmuseum. Zijn er dan echt geen helden meer?

Prins Bernhard tijdens zijn bezoek aan de illegale telefooncentrale van de Centrale Inlichtingendienst in een verborgen ruimte van een huis aan de Brigittenstraat in Utrecht; rechts naast hem Henk Das.

Mensen zijn feilbaar, ook als ze moedige dingen doen, vindt het Verzetsmuseum. Helden zijn ze niet. Maar volgens Wilfred Scholten doet dat verzetsmensen ernstig tekort.

Wilfred Scholten

De foto is gemaakt in juli 1945, een paar ­weken na de bevrijding. Prins Bernhard bezoekt, als bevelhebber van de Binnenlandse Strijdkrachten, de Utrechtse verzetsman Henk Das. De prins staat erop zoals we hem kennen: zelfverzekerd in zijn maatuniform, volkomen op zijn gemak en zich bewust van de aandacht die hij krijgt van zijn omgeving.

Naast de ‘bevrijder’ van Nederland staat de verzetsstrijder, zijn handen gespannen in elkaar gevlochten. Met een zekere schroom en eerbied staat Henk Das de hoge gast te woord. Hij oogt uitgeput. Zijn versleten pak slobbert om zijn magere lijf.

Wilfred Scholten (1964) is politicoloog en journalist voor onder meer Trouw. Hij werkte eerder voor KRO-NCRV en schreef een boek over ­PvdA-leider Lodewijk Asscher. Zijn biografie Mooie ­Barend over oud-­premier Barend ­Biesheuvel kreeg de M.J. Brusseprijs. In april verschijnt Dansen op het ­dodenkoord over hoe verzetsman Henk Das de oorlog overleeft, maar er later aan onderdoor gaat.

Das ontving Bernhard in een pand midden in de Domstad waar zeven maanden lang een geheime telefooncentrale gevestigd was. Als hoofd van de Centrale Inlichtingendienst (CID) in Utrecht legde Das verbindingen met bezet gebied elders, en in het al bevrijde Nederland. Ook zorgde hij voor telefooncontact tussen Bernhard in het bevrijde Ermelo en de top van het verzet in Amsterdam.

Na de bevrijding wilde Bernhard wel eens zien hoe het verzet, pal onder de neus van de nietsvermoedende Duitsers, die geheime telefoontjes kon plegen. Een prins, een playboy die vanuit Londen en later Zuid-­Nederland meehielp het land te bevrijden, maar geen schot heeft gelost en nooit hoefde onder te duiken. Henk Das zat drie jaar tot aan zijn oren in het verzet. Hij moest onderduiken, leidde een provinciale verzetsgroep, maakte de Hongerwinter mee en raakte in de loop van de oorlog ruim dertig medestrijders kwijt door arrestaties en de kogel. Zijn verdere leven lang ondervond Das de lichamelijke en geestelijke gevolgen van zijn verzetswerk. Hij bleef onbekend, terwijl Bernhard toen het icoon werd van de bevrijding van Nederland.

Wie was nu de held?

Mensen worstelden en klooiden

Als het aan het Verzetsmuseum ligt spreken we nooit meer van oorlogshelden. Directeur Liesbeth van der Horst kan het woord held amper over haar lippen krijgen, zei ze in Trouw bij de opening van het vernieuwde museum. “Verzetsmensen kunnen een inspirerend voorbeeld zijn, ook zonder heldenstatus. Zo’n hoog voetstuk creëert in mijn beleving afstand. Wij willen niet heroïseren.”

Mensen worstelden en klooiden, aldus de directeur, en dus wil ze ook de negatieve kanten van het verzet ­laten zien, zoals drugsgebruik en mislukte aanslagen. Om die menselijke kant te benadrukken, de complexiteit en de nuances, besteedt het museum voor het eerst ook aandacht aan de motieven van daders.

De nieuwe opzet veroorzaakte een storm van kritiek. Verzetsstrijders geen helden? Wie dan wel? Een foto van verzetsstrijder Hannie Schaft hangt nu naast een vrijwel even groot portret van Emil Rühl, de Duitse officier die haar martelde en verantwoordelijk was voor haar dood en die van vele andere verzetsmensen, in zijn ogen terroristen.

Altijd de angst voor ontdekking

Het is waar, ook Henk Das, over wie ik een boek schrijf, zei na de oorlog dat hij geen held genoemd wilde worden. Hij hield niet van wapens, deed niet mee aan overvallen of liquidaties. Dat had hij psychisch niet aangekund. Hij was als provinciaal leider van de Organisatie voor de hulp aan Onderduikers meer ‘van de verzorging’.

Hij was wat al te bescheiden. In april 1942 vertelde Das’ korfbalvriend Teus van Vliet dat hij onderduikers hielp: jongens en mannen die weigerden voor de Duitse oorlogsindustrie te werken en oud-militairen die niet krijgsgevangen genomen wilden worden. Later kwamen er Joden bij die zich niet wilden melden voor ­deportatie. Hij vroeg Das om mee te doen en die zei ja.

Das maakte een keuze. De risico’s kon hij nauwelijks overzien, maar hij vond dat hij het moest doen. Niet voor God, Nederland en Oranje, maar vanuit zijn gevoel voor rechtvaardigheid. De consequenties waren groot: hij moest zelf ook onderduiken, het huis van zijn ouders werd regelmatig binnengevallen, zijn verloofde zag hij nog maar sporadisch en alleen incognito. En altijd was er die angst voor ontdekking, het constant op de vlucht zijn.

Met het verraad van mensen in zijn naaste omgeving en de dood van medestrijders namen de angst en de spanningen alsmaar toe. Maar hij hield vol, tot de ­bevrijding. “Ik beefde op het laatst als een oude man, ik stotterde en rookte als een ketter”, zei hij na de oorlog. Maar toch, hij had het gered en velen van zijn makkers niet.

Maar we mogen hem geen held noemen.

Talloze psychische breakdowns

Dat was direct na de oorlog anders. Niet alleen de prins, maar de mannen (en sporadisch ook vrouwen) die in de illegaliteit hadden gezeten, werden zonder schroom betiteld als helden. De autoriteiten zagen het verzet als de voorhoede van een natie die tegen de Duitse terreur was opgestaan. Dat was onzin. Later bleek dat ongeveer 5 procent van de bevolking zich ­bezighield met verzet, dat nog eens 5 procent fout was en de rest zat er zo’n beetje tussenin.

Maar de mythe van het collectieve verzet zou tot ver in de jaren zestig dominant blijven. Onze nationale geschiedschrijver van de Tweede Wereldoorlog, Loe de Jong van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, hield die ferm in stand.

Een keerzijde daarvan was dat het ontbrak aan inzicht in en interesse voor de grote psychische schade die schokkende ervaringen bij veel verzetsstrijders had aangericht. Henk Das was het levende bewijs. Verzwakt kwam hij uit de oorlog, maar hij nam wel het aanbod aan om directeur te worden van de Stichting 1940-1945 die weduwen, wezen en oorlogsinvaliden weer op weg hielp. Zo bleef hij te nauw betrokken bij de oorlogsverhalen die hij ook zelf moest verwerken. Hij nam daar geen tijd voor.

Zijn bevlogen inzet moest hij bekopen met talloze psychische breakdowns: lange periodes waarin hij weg moest van zijn gezin om rust te vinden. Hij was een van de eersten die het etiket postconcentratiekampsyndroom kreeg opgeplakt, al had hij nooit in een kamp gezeten. In december 1967, op 51-jarige leeftijd, vroeg hij Buitengewoon Pensioen aan, bestemd voor slachtoffers van de oorlog.

Niet bepaald het gedrag van een held, toch?

Kippenvel bij Soldaat van Oranje

Halverwege de jaren zestig verscheen een indrukwekkend verslag van Jacques Presser, die de ondergang van het Joodse volk in ons land beschreef. Hoe was het mogelijk dat 75 procent van de Joodse landgenoten de oorlog niet had overleefd? Het percentage gedeporteerde Joodse burgers was in ons land het hoogste van heel Europa. De meeste landgenoten waren minder dapper geweest dan historici hadden betoogd. De titel held ­paste slechts een kleine groep. Maar die verzetshelden werden wel de norm waaraan vooral de protestgeneratie in de jaren zestig en zeventig zich spiegelde: goed en fout tijdens (en na) de oorlog werd de maatstaf.

In 1972 leidde het emotionele debat over de vrij­lating van de Drie van Breda, de laatste Duitse oorlogsmisdadigers, ertoe dat de aandacht groeide voor de slachtoffers van de oorlog, die net als Das pas later last kregen van psychische averij. De helden bleken ook slachtoffer te kunnen zijn!

Mijn beeld van de verzetsheld werd sterk bepaald door de film Soldaat van Oranje die ik in 1977 als dertien­jarige bezocht. Op het grote doek stond Rutger Hauer op de plecht van het oorlogsschip, door de woeste golven op weg naar bezet Nederland. Nog steeds als ik de bombastische filmmuziek van Rogier van Otterloo hoor, krijg ik kippenvel. Dit was dus de oorlog en dat was dus een held.

Geen moeite met helden

Paul Verhoeven, de regisseur van de film, ging niet over een nacht ijs. Tien jaar eerder was hij met een wetenschapper van de Universiteit Utrecht langs geweest bij Henk Das en had hem diepgravend geïnterviewd. Een gretige Verhoeven wilde alles weten van verraad, ­liquidaties, de spanningen en de moed. Nee, niet Henk Das, maar Erik Hazelhoff Roelfzema werd de hoofdpersoon in Soldaat van Oranje. Een Engelandvaarder die onverschrokken het avontuur tegemoetging en geen afkeer had van het gebruik van wapens. Hij stortte na de oorlog niet in. De musical, gebaseerd op dit verhaal, is de langslopende musical in ons land. Het grote ­publiek heeft kennelijk geen moeite met helden.

Begin jaren tachtig meende Hans Blom, directeur van het Nederlands Instituut voor Oorlogs- en Holocauststudies (Niod), dat we minder in de ban van goed of fout moesten zijn. Hij kreeg kritiek, maar de constatering dat het eigen oorlogsverleden, of dat van (groot)ouders, allerminst heldhaftig was, begon wel door te dringen. Het boek Grijs verleden van Chris van der Heijden uit 2001 beklemtoonde dat maar weinig ­mensen in de oorlog morele keuzes durfden te maken, de meesten pasten zich braaf aan. Of je collaborateur werd of het verzet inging, was een kwestie van toeval, de meeste mensen wilden overleven. Helden bestonden niet, alle mensen waren feilbaar en opportunistisch.

Op het juiste moment een gewaagde keuze

Zeven jaar later was het opnieuw een directeur van het Niod die de discussie een andere wending gaf. Van Marjan Schwegman mochten verzetsstrijders best helden genoemd worden. Het waren immers mannen en vrouwen die heldhaftig waren geweest in een tijd die om handelen vroeg.

Als er zo makkelijk met de term held omgegaan wordt, is het misschien tijd om te kijken wat we ermee bedoelen. In de Dikke Van Dale staat een korte definitie: iemand die uitblinkt in moed. Andere definities voegen er iets aan toe: zelfopoffering. Veel verzetsmensen voldoen feilloos aan deze criteria. Een held is geen heilige, maar iemand die op het juiste moment een ­gewaagde keuze durft te maken.

In het vorig jaar verschenen Wat maakt een verzetsheld? schrijft publicist Rutger Bregman over de kenmerken van mensen die hij verzetsheld noemt. Hij gebruikt de uitkomsten van een Amerikaans onderzoek naar de motivatie van mensen die Joden hielpen onderduiken. Wat blijkt? Maar liefst 96 procent had een simpele ­reden: ze werden gevraagd om te helpen. En toen ze ja zeiden, kwam van het een het ander.

Henk Das kon daarover meepraten. Voor hij er erg in had, leidde hij een provinciale afdeling die grootschalige hulp bood. Hij maakte een keuze, overzag de consequenties niet, maar handelde vanuit een nobel motief: rechtdoen aan mensen. Hoe vaak riep hij in die lange oorlogsdagen niet vertwijfeld: Hoelang nog? Is dit mijn leven waard? Maar hij deed het en moest het bekopen met zijn lichamelijke en mentale gezondheid na de oorlog. Als dat geen held is!

In de schaduw van de oorlogsprins

Terug naar de foto en de vraag: wie was de held?

Het antwoord hangt kennelijk af van het moment waarop de vraag wordt gesteld. Voor Nederlanders in 1945 was Bernhard het symbool van de overwinning, van de heldenmoed van de Oranjes en nationale trots. De bescheiden verzetsman naast hem stond letterlijk in zijn schaduw.

Met de kennis van nu zou het antwoord heel anders zijn. Meelezers van mijn boek over Das betwijfelden of Bernhards beeltenis op de cover de lezer niet zou afschrikken, wetende dat de oorlogsprins niet het beste in zichzelf naar boven had gehaald. Was het Churchill niet die had gezegd dat Bernhard de enige was die van de oorlog genoten had? Kennelijk is het begrip held niet tijdloos, maar een afspiegeling van de tijdgeest. In die zin is het een iconische foto die een plekje in het Verzetsmuseum verdient.

Wat is uw definitie van een held? Reacties (max. 150 woorden) zijn welkom via tijdgeestreacties@trouw.nl. Graag naam en woonplaats vermelden.

Lees ook:

Zoon van een Trouw-verzetsheld: Als kinderen hebben wij wel wat tekorten opgelopen

Het Verzetsmuseum, dat deze week heropende, vertelt het verhaal van verzetsman Jaap de Graaf, actief in de top van de illegale Trouw. Zijn verzetsverleden tekende ook het leven van zijn zoon Anne.‘Ik ben gered door psychotherapie, zou je kunnen zeggen.’

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden