EssayGenealogie
Mijn voorouder de kroegzanger: familie-onderzoek wekt geschiedenis tot leven
Wacht niet tot je grijze haren hebt voor je je stamboom uitpluist, zegt Jos Maalderink (36). Kleine geschiedenis helpt, ook als je jong bent, om de grote te begrijpen. En dan: die sensatie om te ontdekken dat een voorouder zwoegde op een scheepswerf.
Mijn opa was geen man voor diepgravende gesprekken. Elke keer als hij zijn nieuwste kleinkind voor het eerst in zijn armen hield stonden de tranen in zijn ogen van geluk, maar hij toonde zijn gevoel door te helpen en niet door te praten. “Mijn vader was een man wiens diepste zielenroerselen voor ons allen verborgen zijn gebleven”, zei mijn vader op opa’s begrafenis.
De brieven die mijn opa in zijn jeugd schreef schetsen een heel ander beeld. ‘Als ik hier zo nu dan eens in een luie stoel lig te dromen, dan kan het besef je zo bekruipen dat het leven hier op aarde toch niet veel bijzonders is. Een eentonige gang van de ene dag in de andere’, schrijft hij in 1946.
Jos Maalderink (1986) studeerde geschiedenis, Latijns-Amerikastudies en journalistiek. Hij schrijft voor de Speld, is quizredacteur en is op tv te zien in Plakshot (VPRO).
Mijn opa woont op dat moment in Hellendoorn (Overijssel), waar hij niemand kent, en werkt in een melkfabriek. Hij correspondeert met een meisje uit Rotterdam dat hij twee jaar eerder heeft leren kennen – mijn oma. Als hij een overheidsaanstelling krijgt, verzoekt hij in Rotterdam geplaatst te worden.
Het wordt Schiphol en het leven wordt een stuk spannender. Hij schept op hoe weinig hij moet werken, hosselt sigaretten, nylon kousen en port met Amerikaanse passagiers en mag voor het eerst van zijn leven een vliegtuig in. ‘Van boven lijkt een koe net zo klein als een hond. Ik ga het beslist vaker doen.’ En hij kan mijn oma vaker zien.
Opa vergeeft snel
De lieve briefjes waarin ze elkaar vertellen hoe eenzaam ze zijn, veranderen vanaf het moment dat mijn opa en oma verkering krijgen al snel in akelig gekift. ‘Ik wil niet kattig doen maar ik kan niet anders’, schrijft mijn oma regelmatig. ‘Ik hoop dat je nog steeds van me houdt.’ Mijn opa vergeeft snel en schrijft veel over dingen die mijn oma duidelijk niet zo interesseren. Het doet me denken aan mijn eigen emoties als twintiger en aan mijn eigen rampzalige eerste relatie.
Hendrik van der Burg (1878-1952)
Aan het eind van haar leven vertelde mijn oma vaak over haar vader, Hendrik van der Burg. Hij werkte als los werkman in de Rotterdamse haven en trad op als zanger in kroegen. Tussen de weinige papieren die nog van hem bestaan, zat de tekst van een spotliedje over de NSB. Mijn overgrootvader moet een leuke, vrolijke man zijn geweest.
Hendrik zat vaak zonder werk. Mijn oma groeide op in armoede en vond het belangrijk dat haar nakomelingen ‘een goede baan’ zouden vinden. Toch was ze een beetje trots toen haar kleinzoons een voor een in creatieve beroepen terechtkwamen, omdat ze daarin de flair van haar vader herkende. Ze vond zelfs dat mijn jongste broer qua uiterlijk op hem lijkt.
In de brieven die mijn oma aan mijn opa stuurde, noemt ze haar vader niet. Haar ouders hadden een slecht huwelijk en Hendrik was niet vaak thuis – ik weet niet wat oorzaak is en wat gevolg. In een krantenarchief ontdekte ik dat hij in 1897 tijdens een werkongeval een ijzeren staaf op zijn hoofd kreeg.
Ik herinner me hoe mijn vader ooit mijn oma corrigeerde toen ze aan het schelden was op vakbonden: ‘Jouw vader is ooit ontslagen door Abraham Kuyper, de zogenaamde held van de kleine luiden, als wraak na een staking waar hij niet eens aan deelgenomen had. Dankzij de vakbonden is dat tegenwoordig niet meer mogelijk.’
Ik zou daar graag meer over weten, maar ik kan het ze allebei niet meer vragen.
En het bevestigt dat het een goed idee was om niet te wachten tot mijn pensioen voordat ik mijn stamboom uitpluis. Ik heb de brieven gekregen van mijn tante, als onderdeel van twee pakken Maalderink-geschiedenis, nadat ze hoorde dat ik me met de familiegeschiedenis bezighoud.
Haar kinderen hebben een andere achternaam en dus niet zoveel interesse in Maalderinkiana. Als ik tot mijn 67ste had gewacht, waren de brieven waarschijnlijk weggegooid of onvindbaar en had ik mijn opa en oma nooit op deze manier leren kennen.
Dat genealogie een hobby van gepensioneerden is, is een vooroordeel dat ik keer op keer bevestigd zie. Mijn grootvader zelf had tijdens zijn werkzame leven de gewoonte om, telkens als hij een plaats bezocht waar hij nooit eerder was geweest, in het telefoonboek te kijken of er Maalderinken woonden.
Pas na zijn pensioen is hij begonnen ordening aan te brengen in zijn gegevens en slaagde hij erin de voorouders Maalderink terug te voeren tot Jan Engelberts op Maelerinck, die in 1662 voor de rechter moest verschijnen in een conflict over een partij boekweit.
Het heden begrijpen
Als ik contact weet te leggen met verre verwanten om informatie uit te wisselen over gedeelde voorouders, gaat het bijna altijd om mensen die de pensioenleeftijd al enige tijd hebben bereikt. Regelmatig ben ik zelfs te laat en blijk ik ver verwante hobbygenealogen te hebben aangeschreven die al zijn overleden.
Kinderen leren geschiedenis op school om het heden te begrijpen. Maar met het ontdekken van hun persoonlijke geschiedenis wachten velen tot de herfst van hun leven. Alsof die niet nodig is om je eigen heden te begrijpen.
Tecla Mulder (1847-1916)
Door geen enkele voorouder ben ik zo gefascineerd als door mijn betovergrootmoeder Tecla Mulder. Alleen al haar blik spreekt boekdelen: dit is een vrouw die geen flauwekul accepteert. Als ik haar levensverhaal begin af te pellen wordt dat beeld telkens bevestigd.
Tecla is de dochter van een smid uit Sappemeer. Haar beide ouders zijn stevige drinkers. Het huis brandt af, de smederij gaat failliet en het gezin trekt naar Amsterdam. Daar raakt haar vader van de ene op de andere dag vermist, mogelijk heeft hij de boot genomen naar Amerika.
Terug in Sappemeer trouwt Tecla op twintigjarige leeftijd. Ze is dan al zwanger van mijn overgrootmoeder. Om haar kinderen een jeugd te geven zonder drankzuchtige familieleden, weigert Tecla haar moeder in huis te nemen. Die trekt in bij haar vader, Tecla’s opa, een gewelddadige alcoholist en dief. In 1873 wordt moeder in haar bedstede gevonden met doorgesneden keel. Opa wordt aangeklaagd voor moord, maar om onnavolgbare redenen vrijgesproken.
Iedereen in de familie is verbaasd als ik over deze ontdekkingen vertel. De Sappemeerse familie was de laatste plek in de stamboom waar ze zoiets verwachtten. Uit alle brieven, foto’s en herinneringen blijkt dat mijn overgrootouders warme en bedeesde mensen waren. Tecla moet op ontzettend indrukwekkende wijze met het verleden gebroken hebben.
Onlangs vond ik in het poesiealbum van tante Greet, de zus van mijn opa, een handgeschreven tekst van Tecla. Een gedichtje waarin ze, geen twee jaar voor haar dood, haar kleindochter op het hart drukt haar niet te vergeten:
Beste Grietje
’t Is weinig van waarde
Hetgeen ik u bied
Pluk rozen op aarde
En vergeet mij niet
Ter herinnering aan uwe Grootmoeder Tecla Mulder
Sappemeer den 5 Februarij 1915
Bovendien helpt de kleine, persoonlijke geschiedenis om een rijker beeld te krijgen van de grote geschiedenis. De negentiende eeuw is voor mij niet langer de tijd van Napoleon, Multatuli en Thorbecke, maar die van Teunis Bruggeman, klompenmaker en corrupt rijksveldwachter uit Gorssel, en van Tecla Mulder, inlandsch kramersche uit Sappemeer.
Naarmate ik mijn stamboom optuig, stuit ik op familieleden met wie het contact lang geleden verloren is gegaan of van wie we zelfs het bestaan niet wisten. Aan moeders zijde ontdek ik een achterneef, de kleinzoon van een jong gestorven broer van mijn oma.
Ik stuur hem de brief die zijn grootvader tijdens de Hongerwinter schreef aan mijn grootouders. Zijn opa bedankt mijn opa voor een pakketje met voedsel en beveelt zichzelf aan voor een eventuele volgende keer. ‘Wel erg brutaal, hè Henk? Ja jongen, dat leer je wel, in deze onzalige tijd.’
Zoeken naar een wandelende nier
Van mijn nieuwe achterneef krijg ik een mooie foto van de hele familie uit 1937. De meeste familieleden, sommigen al meer dan zeventig jaar dood, herken ik meteen. Een andere achternicht helpt de enige twee onbekenden te identificeren: tante Sophie en oom Anton. ‘Als mijn oma met haar kinderen op bezoek ging bij hun tante Sophie, instrueerde ze haar kinderen om op hun knieën naar haar wandelende nier te gaan zoeken.’ Een anekdote die minstens een eeuw oud is.
Heinrich Johann Hüvell (1764-1841)
In de kroniek van het Duitse stadje Borgentreich kom ik in 1806, het jaar waarin ‘de grote oorlog tussen Frankrijk en Pruisen’ uitbrak, de kuiper Heinrich Hüvell tegen. Hoewel Borgentreich niet door oorlogshandelingen getroffen werd, slaat het noodlot er alsnog toe als in de kuiperij van mijn voorouder een brand uitbreekt die bijna de hele stad in de as legt.
Als bij een wonder kwam niemand om het leven, behalve de ‘5 sehr schöne Pferde’ van de burgemeester.
Ik neem contact op met de stadsarchivaris van Borgentreich. ‘Wat fijn dat zich eindelijk een nakomeling van Heinrich Hüvell meldt’, is zijn gekscherende antwoord. ‘Neem maar vast contact op met uw bank voor een krediet.’ Hij stuurt mij een oude kaart van Borgentreich waarin de brandhaard, het huis van mijn voorouder, is aangekruist en aktes over de veiling van het afgebrande perceel.
Om te lezen over de aanleiding van de brand moet ik naar Borgentreich. In Duitsland is niet veel budget voor digitalisering, legt de archivaris uit. ‘Maar als Herr Maalderink zijn uitstaande schulden met rente terugbetaalt dan ziet de wereld er ineens heel anders uit.’
De zoon van Heinrich verlaat in 1836 zijn geboorteplaats en trekt met een groep emigranten op weg naar Amerika. Heinrich jr. en zijn gezin komen niet verder dan Amsterdam, waar hij werk vindt als scheepstimmerman. Hij vernederlandste zijn naam tot Hendrik Huwel en kreeg zeven dochters, onder wie Theresia Huwel, de oma van mijn oma.
Ik beeld me in dat zijn plaatsgenoten hem opzettelijk in Amsterdam hebben achtergelaten, omdat ze nog altijd boos waren dat zijn vader hun stad platbrandde.
Mijn achterneef heeft nog een cadeautje: de stamboom die onze oudtante Trees na haar pensionering (zij ook pas toen) bij elkaar sprokkelde. In de marges heeft ze anekdotes geschreven over familieleden die al overleden waren voordat zij werd geboren, verhalen die ze ooit gehoord heeft van haar ouders.
En zo lees ik over een slaande familieruzie uit 1889 en over een nog oudere voorouder die het hang- en sluitwerk maakte voor geldkluizen die de Nederlandsche Bank in Nederlands-Indië gebruikte.
Tante Trees, geboren in 1904, gebruikt in haar aantekeningen over de negentiende eeuw af en toe de ‘wij’-vorm. Net als bij de brieven uit de Tweede Wereldoorlog lijkt het alsof ik direct communiceer met iemand die ik nooit ontmoet heb. Hier worden twee eeuwen familiegeschiedenis overbrugd.
Laat naar bed
Zo vult mijn computer zich met gegevens, brieven en foto’s, terwijl mijn hoofd zich vult met verhalen. In plaats van mijn eigen 36 jaar, of de 115 jaar sinds mijn grootouders, kan ik ineens putten uit bijna drie eeuwen levensgeschiedenissen. Mijn vriendin vraagt zich soms af waarom ik zo laat naar bed kom.
Vaak heb ik een goed antwoord: omdat ik ontdekte dat Johanna van der Harne in 1873 dood in haar bedstee is gevonden met twee snijwonden in haar nek. Of: omdat ik hoopte uit te vinden wat er gebeurd is met Engelberts Jans Mulder, die op 1 maart 1868 niet terugkeerde van zijn werk op de smederij en nog altijd vermist is.
Of: omdat ik van de stadsarchivaris van Borgentreich stukken heb gekregen over de brand die in 1806 uitbrak bij Heinrich Hüvell en de hele stad in de as legde.
Tegen collega’s en vrienden heb ik het nergens anders meer over. Het blijkt een prima ijsbreker: vraag mensen wat ze weten over hun betovergrootouders en je hebt meteen een goed gesprek.
Voorouders maken mijn leven een stuk rijker. In grote delen van Nederland en Duitsland had ik ooit familie wonen en ik krijg een persoonlijke band met die plekken. Elke donderdag werk ik in Amsterdam met uitzicht op de vroegere scheepswerven waar mijn betovergrootouders elkaar anderhalve eeuw geleden leerden kennen.
En zoals ik vroeger wist wat mijn grootouders deden tijdens de Tweede Wereldoorlog, weet ik nu wat mijn oudere voorouders deden tijdens de Industriële Revolutie, de Franse tijd en soms zelfs de Godsdienstoorlogen.
Vervallen tot loonslaven
Van sommige lijnen kan ik een samenhangend verhaal reconstrueren van een paar honderd jaar: over vrije ambachtslieden die naar de stad trekken, vervallen tot loonslaven, maar die hun rechten opeisen en in de twintigste eeuw een net burgermansbestaan voor elkaar weten te boksen.
Het maakt dat mijn beeld van de tijd van mijn grootouders kantelt: wat in onze ogen een bekrompen leventje lijkt, moet in die naoorlogse jaren juist modern en geëmancipeerd zijn geweest. Dat ze zichzelf en hun kinderen tuttige kleren aantrokken, was om te laten zien dat ze zich aan het smerige leven van de fabriek en de akker ontworsteld hadden. Meer dan eens komt het aforisme bij me op dat ik in het eerste jaar van mijn geschiedenisstudie leerde: the past is a foreign country, they do things differently there.
Wat ik leer over de geschiedenis is vaak niet nieuw, maar het drukt me wel met de neus op de feiten. De enorme kindersterfte bijvoorbeeld: echtparen die twaalf kinderen kregen van wie er maar drie of vier de volwassenheid haalden, zijn geen uitzondering.
Ook zie ik nog maar eens bevestigd dat er niets middeleeuws is aan een verbod op seks voor het huwelijk. Dat is juist een erfenis uit de burgermanstijd. Zeker op het platteland was het devies altijd het tegenovergestelde: geen huwelijk voor de seks. De meeste bruiden onder mijn voorouders trouwden zwanger; ze wilden niet het risico lopen dat ze samen geen kinderen konden krijgen.
Natuurlijk werd er nooit gescheiden en kennelijk was iedereen heteroseksueel, daarin was de moraal wel dezelfde als die van de burgermanstijd. Ik vraag me af hoeveel van die huwelijken diep ongelukkig zijn geweest.
Een ‘grasmof’ in Nederland
Wat me verbaasde is de enorme hoeveelheid Duitse voorouders die ik blijk te hebben. In mijn achtste generatie, 128 mensen die in de achttiende eeuw leefden, tel ik 34 Duitsers. De meeste van hen komen uit het Eemsland, een straatarme streek net over de grens bij Drenthe.
Alleen de oudste zoon erfde daar de boerderij of weidegrond van zijn vader, de jongere zoon ging als ‘grasmof’ in Nederland bij de oogst helpen of leerde een ambacht en trok naar Amsterdam, Dordrecht of de Groninger Veenkoloniën.
Volgens genealogen heeft bijna elke Nederlander wel zo’n Duitse voorouder, maar in het historisch bewustzijn zijn ze volkomen afwezig. Ze zijn zo vlekkeloos geïntegreerd dat we niet eens meer weten dat ze bestaan hebben.
Geschiedenis heeft me al geboeid sinds ik een klein kind was, maar pas sinds ik begonnen ben mijn voorouders uit te spitten voelt de geschiedenis als mijn geschiedenis. Ik lees over dienstplichtigen, doopsgezinden en dienstmeisjes. Ik leer oude Nederlandse lengtematen en reisroutes uit de Hanzetijd.
Ik maak me boos over rancune-maatregelen tegen stakende arbeiders in de Rotterdamse haven en de discriminatie tegen katholieken in de Republiek. Op aanraden van mijn overgrootvader lees ik de gedichten van Staring.
Hermen Vorth (±1575-1647)
Hermen Vorth was luthers opgevoed, maar ergens tijdens de Dertigjarige Oorlog moet de horige boer met zijn hele familie teruggekeerd zijn naar de moederkerk van Rome. Al zijn kleinkinderen waren katholiek. De oorlog hield verschrikkelijk huis in het Eemsland, net over de grens bij Groningen en Drenthe. Protestantse en katholieke legers trokken moordend, plunderend en brandschattend door de streek. Wie
het overleefde, kreeg onmogelijk hoge schattingen opgelegd. Veel boeren vluchtten of beroofden zich van het leven. Sommige plaatsen stroomden helemaal leeg.
Met die wetenschap lees ik de raadselachtige tweetalige aanmerking in het kerkboek van Wesuwe. Het begint in het Duits: ‘Anno 1647 de vijfde juli, in Wesuwe-Brook is de oude Vorth Hermen plotseling in de Eems verdronken’. Dan schakelt de schrijver over naar het Latijn: ‘of hij onvrijwillig of vrijwillig zichzelf in het water stortte werd betwijfeld’. Is Hermen gevallen, gesprongen of geduwd? Is de schrijver overgeschakeld van Duits naar Latijn omdat de lokale boerenpummels (voor zover die al konden lezen) niet mochten weten wat er werkelijk met Hermen gebeurd is?
In 1648 werd in Osnabrück en Münster de vrede getekend. Mijn voorvader in de twaalfde generatie heeft het net niet meer mee mogen maken. Anderhalve eeuw later streek zijn verre nakomeling Herman Bölle als schoenmaker neer in Sappemeer. Diens kleinzoon Gerardus Bullinga trouwde in 1868 met mijn betovergrootmoeder Tecla Mulder.
Ooit leerde ik over geschiedenis door de verhalen van vier grootouders, nu kan ik putten uit verhalen van honderden familieleden uit acht provincies, drie Duitse bondslanden, vier kerkgenootschappen en driehonderd jaren. Er valt nog genoeg te ontdekken.
Makkelijker dan ooit
Voorouders verzamelen is makkelijker dan ooit. Waar mijn opa en oudtante nog gemeentehuizen en archieven moesten aanschrijven om geboorte-, trouw- en overlijdensaktes een voor een aan te vragen, kon ik dat monnikenwerk grotendeels online doen. Alle voorouders die leefden sinds de invoering van de burgerlijke stand in 1811 zijn in een handomdraai te traceren.
Maar hoe meer er te vinden is, hoe meer er te zoeken is. Als ik namen en datums heb, begint het echte verzamelen: van foto’s, brieven of verhalen.
Van 115 familieleden heb ik nu een map. Binnenkort duik ik voor het eerst de archieven in om meer te weten te komen over een moord, een brand en een vermissing. Ik ga op bezoek bij mensen die mijn in 1956 overleden betovergrootvader nog gekend hebben en bij een achterneef die nog foto’s uit de negentiende eeuw op zolder heeft liggen. Ik weet niet of ik mijn verzameling ooit compleet krijg – ik weet niet eens of zo’n verzameling ooit compleet kan zijn. Maar ik heb nog zeker vijftig jaar. Genoeg tijd om alles te ordenen, op te schrijven en door te geven.
TIPS
Online staat een schat aan informatie voor wie wil graven in zijn familiegeschiedenis. Maar waar vind je wat?
Het is bijna een cliché in stamboomland, maar het is makkelijker om familieleden te vinden die al tweehonderd jaar dood zijn dan familieleden die nu leven.
Voordat je online of in archieven begint te zoeken is het handig om binnen je familie te kijken hoeveel informatie daar bekend is. Bel en mail rond en kijk of er nog agenda’s, rouwkaarten en dergelijke zijn van overleden familieleden.
• Geboorte-aktes zijn in Nederland na honderd jaar openbaar, huwelijken na 75 en overlijdens na vijftig. De burgerlijke stand bestaat in Nederland sinds Napoleon, dus iedereen die tussen 1811 en 1922 leefde is in principe vindbaar.
Er zijn meerdere zoeksites die burgerlijke stand-informatie bundelen. De populairste is WieWasWie (wiewaswie.nl), ik gebruik zelf liever Open Archives (openarch.nl), omdat ik die zoekmachine het fijnst vind. Archieven.nl is een derde.
• Kijk ook op sites van gemeentelijke, regionale of provinciale archieven. Niet al hun gegevens zijn overgenomen door de landelijke databases. De beeldbanken van dit soort archieven kunnen ook interessant zijn: zo vond ik in de Beeldbank Groningen een foto van een jong gestorven broer van mijn opa. Als je een interessante voorouder ontdekt hebt, is het erg de moeite waard om fysiek een archief te bezoeken.
• Deze (online)archieven verzamelen doorgaans ook informatie over dopen, trouwen en begrafenissen (dtb) uit kerkboeken voor 1811. Houd er rekening mee dat zoeken voor deze tijd lastiger is: lang niet alles is bewaard, de spelling van namen is niet consistent, er waren geen vaste regels voor achternamen. Als je ‘gedoopt: Maartje dochter van Hendrik’ tegenkomt heb je te weinig informatie om verder terug te zoeken.
• Een fantastische bron is Delpher, waar meer dan 130 miljoen Nederlandse kranten- en tijdschriftpagina’s gedigitaliseerd zijn. Probeer slim te zoeken: met ‘Wim van Hees’ vond ik niets, met ‘W.P.H. van Hees’ heel veel.
Zoek behalve op namen ook op adressen, vaak kom je advertenties tegen. Al raak ik op geen enkele site zo snel afgeleid: bladeren door willekeurige krantenpagina’s uit 1874 is een fascinerend tijdverdrijf.
• Stichting Online Verleden heeft een uitgebreide database van graven en van familieberichten . Verder kent elke denkbare niche, van militairen tot melkfabrieken, wel geïnteresseerden die historische gegevens verzamelen.
De site van Eric Hennekam linkt naar ontelbaar veel bronnen.
• De meest gebruikte internationale bron is FamilySearch
(familysearch.org), het genealogische portal van de mormoonse kerk. Registratie is verplicht. Ikzelf heb die niet veel gebruikt, omdat bijna alle Nederlandse bronnen ook op Nederlandse sites te vinden zijn, maar hun zoekmachine schijnt erg goed te zijn.
• In Duitsland is helaas weinig gedigitaliseerd, maar het Verein für Computergenealogie heeft een paar goede gegevensbanken. Duitse katholieke kerk-boeken kun je doorbladeren op Matricula, protestantse meestal alleen op betaalsites.
• Pas op met kant-en-klare stambomen van hobbyisten op genealogische websites als Genealogieonline.nl en Ancestry.com. Je kunt die prima gebruiken als inspiratie, maar controleer de informatie voor je die overneemt in je stamboom.
Een rode vlag: als een stamboom geen primaire bronnen vermeldt, maar alleen naar andere stambomen verwijst.
Tot slot: schroom niet om contact op te nemen met pas ontdekte achterneven en -nichten. Mijn ervaring is dat bijna iedereen het leuk vindt om een bericht te krijgen van verre verwanten. Ook wie zelf geen informatie heeft, kent vaak wel een oom of tante die ooit de familiegeschiedenis heeft uitgezocht of een oud foto-album op zolder heeft liggen.
Lees ook:
Pippa en Pien onderzochten het slavernijverleden van hun families: ‘Dit onderzoek vormt ons’
Beste vriendinnen Pien en Pippa (beiden 17) maken een profielwerkstuk over het slavernijverleden van hun families. Wat blijkt: Pien stamt af van mensen die aandelen hadden in een plantage, Pippa’s voorouders werden tot slaaf gemaakt in Suriname.