BoekrecensiePoëzie
Lamia Makaddam vermijdt alle poespas in nuchtere indrukwekkende gedichten
Deze Haagse van Tunesische wantrouwt de woorden. Door al haar teksten voel je de werkelijkheid waaien.
‘Dit is geen goede poëzie, maar het is het beste wat ik kan schrijven (…) Jullie kunnen het vrijetijdsgedichten noemen, dat zou een terechte benaming zijn.’ Dat schrijft Lamia Makaddam (1971) in haar bundel Vrijetijdsgedichten. Haar uitgever heeft het als werftekst op het omslag gezet. Wat moet je ermee, is het ironie, of zet de dichter zijn lamp expres onder de korenmaat opdat wij zullen zeggen: nee hoor, ze zijn wél goed? Of meent ze het?
Of het goede poëzie is weet ik niet maar bijzonder zijn ze wel, deze poëtische teksten, zoals ik deze proza-achtige gedichten maar zal noemen, van een Haagse huisvrouw van Tunesische komaf. Ze schrijft ze, naar eigen zeggen, tussen de huishoudelijke bedrijven door en daar zijn ze dan ook door aangestoken, er wordt hier getelefoneerd, opgevoed, schoongemaakt, gegeten, maar vooral wordt er geschreven in de wetenschap dat poëzie nooit het hele verhaal kan vertellen: ‘het leven is hard en zal nooit poëzie worden, zoals het oor nooit zal zien’.
Door een beslaand raam naar binnen kijken
Juist omdat Makaddam de woorden nogal wantrouwt, voel je door al haar teksten de werkelijkheid waaien, niet geconcentreerd, zoals vaak bij zogenaamd echte gedichten, maar in flarden, zo nu en dan duidelijk dan weer vaag, alsof je door een almaar beslaand raam naar binnen kijkt.
Wat je ziet, het leven van een huisvrouw, de zorgen, de vreugdes, haar verleden in Tunesië. Doodgewoon klinken haar zinnen, ‘Ik was de bomen water aan het geven (…) toen ik tot mijn verrassing zag dat de laurierboom kleine bloemtjes had gekregen’. Iemand die gewoon vertelt wat er aan de hand is, hoe het zit; geen mooie woorden of pakkende verbeelding. Ze probeert elke poespas te vermijden, haar mening of gevoel voor schoonheid uit te schakelen: ‘Ik probeer van het schrijven een toestand van volmaakte blindheid te maken die niemands gezicht heeft, niemands oogpijn, niemands vuist’.
Die nuchtere objectiviteit lijkt me vooral voor de Arabische taal waarin ze schrijft en die vaak zo welbespraakt en sierlijk wil zijn, nogal een statement maar het is dat ook in het Nederlands. Zoals in het bovenstaande gedicht, dat de verwerking van een trauma in beeld brengt; het beschadigde kind van toen groet het onschuldige kind van nu. En dan wordt het ondanks alles indrukwekkende poëzie.
Ik was nog een klein meisje, toen een van hen mijn hand oppakte en in zijn broek stak.
Die hand is nooit meer teruggekomen.
Ik schreef poëzie, maar kreeg hem niet terug.
Ik plantte bomen, maar kreeg haar niet terug/
Ik heb haar zelfs niet gevonden toen ik mijn tranen droogde.
Maar vandaag heb ik haar teruggevonden.
Ik hief mijn hand op en zwaaide naar het kleine gezichtje dat tegen de ruit van de schoolbus was gedrukt
die wegreed.
In de regen en de mist
zag ik mijn hand, levend, ademen,
klein, zoals ik haar had achtergelaten.
Lamia Makaddam
Lamia Makaddam
Vrijetijdsgedichten
Vert. Djûke Poppinga.
Jurgen Maas; 48 blz. €17 ,95