SchrijversinterviewJan van Mersbergen
Jan van Mersbergen: ‘Carnaval niet te beschrijven? Laat dat maar aan mij over’
Carnaval is als het leven zelf, vindt schrijver Jan van Mersbergen. Hij schreef een boek over het volksfeest dat over twee weken weer zal losbarsten. ‘Het eerlijke verhaal is dat een carnavalsdag soms heel lang kan duren.’
Een overtuigd carnavalist voert boven de grote rivieren vaak een eenzame strijd. Schrijver Jan van Mersbergen kan meepraten over het verdrinken in zeeën van onbegrip. “Sommige mensen zijn helemaal vergeten hoe mooi het kan zijn om een paar dagen alles los te laten. En als ik anderen hoor over stiltetherapieën, retraites zonder mobiele telefoon en zoektochten naar zichzelf, zeg ik: je kunt ook een paar dagen carnaval vieren. Dan heb je een leuk muziekje en glaasje erbij en is het bovendien gezellig.”
Van Mersbergen geeft het grif toe: er zijn momenten dat de bezinning bij carnaval ver te zoeken is. Dan is de feestganger gewoon eventjes flink lam. Maar in de ogen van de auteur is de drank niet het wezen van het volksfeest. Trouwens: zelf drinkt hij niet meer. De komende carnaval wordt een alcoholvrije.
Hoewel hij er niet vandaan komt, is Venlo sinds 2007 zijn bestemming tijdens de drie feestelijke dagen. Van Mersbergen vond er de essentie van het feest en zichzelf. Zijn veelgeprezen roman Naar de overkant van de nacht, spelend tijdens de Venlose vastelaovend, beschrijft voor een deel zijn verhaal.
Jan van Mersbergen (1971) is schrijver, redacteur en schrijfdocent. Hij studeerde cultuur en beleid aan de Hogeschool Inholland en cultuursociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Voordat hij zich ruim twintig jaar geleden voltijds op het auteurschap stortte, was hij postbode, proefdierverzorger en werkte hij in de bouw en in de theaterwereld.
Van Mersbergen schreef tien romans (onder meer Een goede moeder, De Ruiter en Naar de overkant van de nacht) en een novelle. Als Frederik Baas leverde hij een aantal thrillers af. Hij was redacteur van literair tijdschrift De Revisor.
Het werk van Van Mersbergen is vertaald en werd onder meer genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs. Hij won de BNG Nieuwe Literatuurprijs, de F. Bordewijk-prijs, de NRC Lezersprijs en de Hebban Debuutprijs voor de beste thriller.
“In de eerste jaren kwam ik mezelf tegen tijdens het feest in Venlo. Ik ontdekte dat ik ook kon vragen wat ík wilde. Dat botste een beetje met mijn protestantse afkomst. Ik regelde altijd eerst alles voor anderen en gaf meer dan ik vroeg. Door het carnaval kon ik daarvan loskomen. Het leidde uiteindelijk tot de scheiding van mijn partner. Een man zei tegen me: ‘En nu ben jij aan de beurt! Wat vind jij nu eigenlijk leuk om te doen?’ Of zoals de eveneens uit de regio Venlo afkomstige filmmaker Pieter Kuijpers zei: ‘Die roman van jou gaat over een man die ontdekt dat hij het waard is om van te houden’.”
Van Mersbergens huidige partner is ‘een Limburgs meisje’. Hij ontmoette haar tijdens carnaval.
Nu ligt er ook een non-fictieboek over carnaval. Wist u meteen hoe u dat moest aanpakken?
“Nee. De juiste toon zoeken was belangrijk. De mythe in het zuiden wil dat carnaval niet te beschrijven is. Maar laat dat maar aan mij over. Ik wil de lezer meenemen naar het feest, heb daarbij dankbaar gebruikgemaakt van ervaringen die carnavalsvierders me stuurden. Carnaval is als het leven zelf. De structuur van het boek volgt daarom elf hoofdstukken lang de fasen van het leven, van geboorte tot dood. Het associatieve is evengoed van belang. Ook kun je niet om de onzin heen die spontaan naar bovenkomt als je een boek maakt over het feest. Anders schuift de manier van schrijven je onderwerp aan de kant.”
De kwaliteit van andere boeken over het feest wisselt sterk volgens u.
“Fotoboeken laten vaak een al te opgesmukt beeld zien van wat tijdens carnaval gebeurt. Iedereen staat er altijd op z’n mooist op. In het noorden is de reactie vaak: ‘Nee, dat kan niet. Het is te opgepoetst.’ Dat klopt. Het eerlijke verhaal is dat een carnavalsdag soms heel lang kan duren. Dat het niet altijd leuk is. Dat mensen soms ook staan te kotsen.
“Jan Wolkers verwerkte in Turks Fruit een scène waarin hoofdpersoon Erik het carnaval bezoekt. Daar zit voornamelijk afschuw in: wat een stompzinnige bende, wegwezen hier! Historicus Maarten van Rossem heeft iets soortgelijks beweerd: ‘Carnaval is karakteristiek voor achterlijke culturen. Interessant voor onderdrukte samenlevingen, maar totaal overbodig voor de grote stad waar je elke dag kunt doen waar je zin in hebt.’ Dat past bij Van Rossem. Hij oordeelt graag. Dat doet het ook goed in de media.”
Over Godfried Bomans bent u een stuk positiever. U citeert hem uitgebreid. Waarom?
“Bomans is te gek. Hij bezocht het carnaval in Bergen op Zoom met een open blik. Wat ze er deden, daar snapte hij niets van – en na zeventien jaar Venlo kom ook ik er op momenten nog niet helemaal bij. Maar Bomans zag daar het logische van in. Hij begreep de correlatie tussen het persoonlijk ongemak en het geven van lol aan anderen. Hij zag het lokale, het versnipperde, carnaval als confetti van het leven.”
Dat soort inzichten deed u niet op in serieuzere studies over carnaval. Van de meeste lijkt u bijna jeuk te krijgen.
“Het is wel erg serieus allemaal. Bij carnaval gaat het juist om het in alle ernst omgaan met de onzin. De meeste studies schieten daarin door. Het mooiste zinnetje in die boeken vind ik altijd: ‘Carnaval is een heel oud feest’. Dan denk ik: ja, dat is helemaal waar, maar als ik daar in Venlo sta, maakt het me niets uit. Ik voel daar wel de tradities die er zijn, weet waarom die optocht er is en de traditionele rollen zijn omgedraaid. Maar ik wil het vooral meemaken op dat moment. Ik wil niet het oude feest vieren, ik wil nu feestvieren. Die geest probeer ik te vangen in mijn boek.”
Uw eerste carnaval beleefde u als puber. Werd u meteen gegrepen?
“Ik was dertien en woonde in Almkerk, in het protestantse, noordelijke deel van Brabant. Als je daar opgroeit, in een wat stugge omgeving, wil je daar af en toe graag uit. Bijvoorbeeld met het pontje naar de zandgronden aan de overkant van de Maas, een katholieke streek . Het feest werd er vooral binnen, in zaaltjes, georganiseerd en men was er in vergelijking met veel andere plaatsen in Brabant en vooral Limburg matig verkleed. Maar als iemand een simpel pyjamaatje aandeed, vond ik het al leuk. Het was even helemaal met iets anders bezig zijn.”
Op uw negentiende verhuisde u naar Amsterdam. Bent u het carnavalsvirus toen even kwijt geweest?
“Een tijdje wel, hoor. Een aantal jaren ben ik nog naar Brabant teruggegaan. Niet alleen naar de vertrouwde plekken, maar ook naar grotere steden als Breda. Daarna werkte ik een tijdlang in Amsterdam in het theater en daar liep alles – carnaval of niet – gewoon door.”
Hoe kwam u uiteindelijk bij het Venlose carnaval terecht?
“Een van de jongens uit mijn voetbalteam in Amsterdam kwam uit Venlo. Hij zei: ‘Jullie moeten een keer komen. Carnaval is daar een leuk feest en dat past wel bij jullie.’ Zeventien jaar geleden ben ik voor de eerste keer gegaan.”
Had u direct het gevoel dat het anders was dan de andere carnavalsfeesten die u had meegemaakt?
“Heel anders. Je ziet meteen dat de uitdossingen subliem zijn in Limburg. Net als de manier waarop mensen zich schminken. De stad staat compleet in het teken van het feest. Die totaalbeleving vind ik mooi. Ik wist meteen: hier ga ik terugkomen en hier ga ik over schrijven.”
Wat maakt het zo mooi?
“Het belangrijkste is het contact met anderen. Als ik in de tram in Amsterdam een medepassagier groet, dan zie je hem denken: die is niet goed bij zijn hoofd, dat is een psychopaat. We praten steeds minder met elkaar. Corona en #MeToo hebben mensen nog voorzichtiger gemaakt. Maar tijdens carnaval komen gesprekken met wildvreemden tot stand. En het mag ook over iets totaal onzinnigs gaan. Het oordeel over de ander blijft langer achterwege.”
Het verhaal gaat altijd dat buitenstaanders er moeilijk tussenkomen.
“Als je vooraf weet wat je gaat doen, is dat eigenlijk niet zo’n probleem. Het ligt vaak aan de buitenstaanders dat ze worden buitengesloten. Ze komen alleen om bier te zuipen of voor de seks en trekken zo het feest leeg. Maar als je de liedjes meezingt, weten de echte carnavalsvierders meteen: die snapt het, die doet zijn best. Het is net als met integratie in het gewone leven. Leer het carnavalsfeest kennen, kijk goed om je heen en zie wat er gebeurt. De eerste jaren ben ik echt druk bezig geweest met het oefenen van alle Venlose liedjes. Want André van Duin wordt niet gedraaid. Zijn feestnummers kun je ook niet aanvragen, dan word je de kroeg uitgezet.”
U maakt in uw boek geen onderscheid tussen de lokale vastelaovesmuziekcultuur en de landelijk uitgebrachte liedjes.
“Dat heb ik bewust gedaan, want ik houd net zo goed van de liedjes van André van Duin. Ik wil geen onderscheid maken in de waarde van liedjes en laat mijn zoontje van zes vaak het Pizzalied horen. Omdat ook dat leuk is. En Tingelingeling (wat is dat voor een ding?) met Ome Joop is gewoon poëzie. Van Duins Ta-ta-ta zou van de Vijftigers kunnen zijn. Een soort Oote van Jan Hanlo.
“In Venlo en de rest van Limburg wordt dat niet gezien als de echte vastelaovesmuziek en in Amsterdam wordt het niet gezien als dichtkunst. Ik wil naar twee kanten een andere boodschap uitdragen.”
Sommige carnavalsvierders zullen dat toch als heiligschennis zien.
“Een deel van hen is streng in de leer. Dat heeft waarde. In Limburg wordt het feest anders beleefd en de eigenheid scherper bewaakt dan in bijvoorbeeld Eindhoven, waar je après-skimuziek hoort. Het is in Brabant ook gezellig, maar het feestvieren wordt dan net zoiets als bij De Toppers gaan staan.
“Om jongeren te blijven trekken heeft het Brabantse carnaval het hoofd meer laten hangen naar de smaak van de jeugd. In Limburg doet men dat niet en is het publiek daardoor van alle leeftijden. In Venlo wisselen tranentrekkers en momenten van rust elkaar af. Dat geeft het feest verdieping en iets extra’s, dat vind ik fijn.”
Is dit uw laatste boek over carnaval?
“Ik ben nu bezig met andere boeken. Op aandringen van mijn andere uitgever, Cossee, werk ik aan Berichten uit het washok. Op die plek op zolder geef ik schrijfworkshops. Er komt een grote roman aan, waarin alle verhalen spelen aan de randen van New York en draaien om Nederlandse nazaten die daar wonen. En of er nog een boek over carnaval komt? Dat kun je nooit helemaal met zekerheid zeggen.”
Jan van Mersbergen
Carnaval, een levensverhaal. De persoonlijke biografie van ons volksfeest
Nijgh & Van Ditmar; 496 blz. € 26,99