Wat bezieltEugen Drewermann
Ex-priester Eugen Drewermann: ‘Ik heb Jezus nodig, de man heeft gelijk’
Als priester werd Eugen Drewermann geacht de zonden van mensen te veroordelen. Toen bleek dat hij dat niet kon, kwam hij in problemen met de kerk. ‘Het grondprobleem van ons mensen is angst.’
Om in contact te komen met Eugen Drewermann moet je een paar stappen terugdoen in de tijd. Het is mogelijk de 82-jarige theoloog – een beroemdheid in eigen land en ver daarbuiten – een brief te schrijven, hij antwoordt dan schriftelijk of eventueel telefonisch, vanaf een onbekend nummer. Terugbellen kan niet. Is het dringend, dan kun je een mail sturen naar een hotel, dicht bij zijn huis in Paderborn – men bezorgt hem dan een printje. Het typeert hem: Drewermann richt zijn leven in naar eigen inzicht en is daarbij, ook uiterlijk, volslagen onmodieus.
Maar schuw is hij niet, hij laat voortdurend van zich horen. Voor veel gelovigen geldt hij als een bevrijdende stem; hij verkondigt ‘een God zonder angst’, zijn boeken werden in vijftien talen gepubliceerd, met een totale oplage van meer dan vier miljoen. Maar de rooms-katholieke kerk beschouwt hem als een afvallige; vanaf 1991 mocht hij niet meer doceren aan het seminarie, in 1992 werd hem ook de preekbevoegdheid ontnomen. Een publieke figuur is hij nog steeds, vooral vanwege zijn absolute pacifisme. Toch toont de jeugdfoto waarmee we dit interview beginnen hem in uniform, dat van de padvinderij.
Wat voor tijd was dit, en wat voor jongen was u?
“Ik was vijftien, het was de tijd dat in Duitsland de dienstplicht weer werd ingevoerd. De katholieke padvinderij, waar ik lid van was, stond daar vierkant achter. Maar voor mij was dit een zeer groot probleem. De paus had verklaard dat de dienstplicht niet geweigerd mocht worden, dat was het standpunt van de kerk, terwijl het mij totaal onacceptabel leek om je te laten trainen om mensen te doden. Dit was voor het eerst dat ik, door trouw te blijven aan de christelijke waarden waarmee ik was grootgebracht, in conflict kwam met de kerk. Ik moest zelf een beslissing nemen, in mijn eentje in oppositie tegen een instituut dat door Christus was gesticht, door de Heilige Geest werd geleid en beschikte over een onaantastbaar leergezag.”
Eugen Drewermann (1940) studeerde filosofie, theologie en psychoanalyse en werd in 1966 tot priester gewijd. Hij publiceerde meer dan tachtig boeken, trad op met de Dalai Lama en manifesteert zich nog steeds in het maatschappelijke debat in Duitsland en daarbuiten. Zijn kritiek op de autoritaire structuur en cultuur van de Rooms-Katholieke Kerk bracht hem in conflict met de hiërarchie, waarna hij in de jaren negentig werd geschorst als priester. In 2005 verliet hij, op zijn 65ste verjaardag, de kerk.
Maar u was 15, u had nog even.
“Jawel, maar mijn innerlijke strijd begon toen, in 1955, aangezwengeld door de maatschappelijke discussie. Ik voelde me geïsoleerd, in de eerste plaats in de kerk, maar ook daarbuiten: het verzet tegen de dienstplicht was weggeëbd nadat het parlement ermee had ingestemd, men was gehoorzaam, wie zich verzette stond alleen.”
Wat zeiden uw ouders ?
“Mijn vader was officier geweest in de Eerste Wereldoorlog, en hij had de autoriteit van de keizer nooit betwijfeld. Het heeft lang geduurd voor ik zijn standpunt kon begrijpen, psychologisch. Hij was van 1895, mijn grootvader vocht nog in de oorlog van 1871 tegen de Fransen, die wereld kunnen wij ons nauwelijks meer voorstellen. Het keizerlijke Duitsland…”
Begreep uw vader u wel?
“Ik geloof van niet. Ik kon er met hem ook niet over discussiëren. Hij was een mijnwerker, hij deed zijn plicht, hij was trouw en betrouwbaar, een kind van zijn tijd. Ik heb niet ervaren dat hij diep nadacht over geestelijke problemen. Terwijl ik over die dingen juist móest nadenken.”
En uw moeder, begreep zij u?
“Zij was een traditioneel-katholieke gelovige, kritisch denken over de kerk kon ze niet goedkeuren. Maar ik verlangde van mijn ouders ook niet dat ze met argumenten voor en tegen zouden komen, ik dacht: dat moet ik zelf doen. Hulp kreeg ik uit boeken: Gandhi, Lao Tse, Kierkegaard. Ik had altijd al veel gelezen, maar nu werd het van levensbelang, ik zocht de vrijheid om als christen te denken wat ik dacht.”
Dat zijn wel uitzonderlijke auteurs voor een 15-jarige.
“Ik had geen andere keuze.”
In die tijd, zo las ik, kwam u in de krant het woord ‘Gemetzel’ (slachtpartij) tegen, in verband met de Korea-oorlog. En u vroeg uw vader wat het betekende.
“‘Dat zal ik je later weleens uitleggen’, zei hij. Ik begreep dat het iets was waar hij mij, ook omwille van zichzelf, nog voor wilde sparen. Dus moest ik het zelf uitvinden. Ik vermoedde dat het woord verwant was aan ‘Metzger’ (slager). Maar dat dan met mensen? Plotseling begon het me te dagen.”
Tijdschrift Der Spiegel schreef over u: ‘Er is geen theoloog die de meerderheid van christenen zo in hun ziel heeft geraakt, en tegelijkertijd de kerk zo tegen zich in het harnas heeft gejaagd, als de Paderborner kluizenaar zonder auto, koelkast en telefoon’. Over de kerk komen we nog te spreken, maar eerst die koelkast: waarom niet?
“Ik kan een hoog moreel antwoord geven, dat men eenvoudig moet leven en geen zinloze uitgaven moet doen terwijl anderen in nood verkeren. Dat is ook zo, en ik heb altijd geprobeerd overvloed te vermijden. Sommigen zeggen dat ik leef in ascese, dat geloof ik niet, al kan het erop lijken. Maar praktisch gezien: zo’n koelkast bromt ’s nachts, gebruikt stroom, neemt ruimte in in mijn kleine huis – ik heb ’m niet nodig.”
Als jongen was u gehoorzaam en leergierig, tot tevredenheid van uw ouders en leerkrachten. Maar nu staat u bekend als criticaster van kerk en samenleving, een dissident.
“Dat moet je wel zijn als solidair bent met de mensen die onder de wielen terechtkomen. Dat begon voor mij rond 1956-1958, toen ik hoorde van de hongersnoden in Afrika. Hoe kon men in Duitsland kiezen voor herbewapening in plaats van mensen te helpen?
“Ik moet zeggen dat ik toen de neiging heb gehad tot radicaal verzet, want hoe beter het met Duitsland ging, des te groter werd de tegenstelling met de toestand elders. Dat ik daarvoor bewaard bleef, lag ook aan mijn religie, ik kon de radicalisering die uiteindelijk leidde tot het geweld van de Rote Armee Fraktion niet onderschrijven.”
Maar er zit in uw persoonlijkheid wel iets radicaals?
“Ik wil de boodschap van Jezus als absoluut zien. De man heeft gelijk. Voor hemzelf was het ook een kwestie van zijn of niet-zijn, zo zwaar weegt het.”
U hebt natuurlijk nooit gedacht dat dit uitgangspunt u in conflict zou brengen met de kerk.
“Ik wilde de kerk helpen. Mij ging het erom niet te blijven steken bij de historisch-kritische methode [die de bronnen van de Bijbel kritisch bevraagt], maar een stap verder te zetten. Die methode is juist en bevrijdend, maar helpt mensen niet bij hun zoektocht naar het geloof. Je moet met de mensen spreken en ontdekken hoe zij zelf in de teksten en de verhalen voorkomen. Intussen had ik psychoanalyse gestudeerd en ik had me gestort op de interpretatie van sprookjes; het moest toch mogelijk zijn de Bijbel minstens net zoveel over ons leven te laten zeggen als onze sprookjes?”
Is de kwestie dan: wat betekent de tekst van de Bijbel als die niet om feiten gaat?
“Eigenlijk gaat het om de ontdekking van de poëzie. De Bijbel bevat alle mogelijke literaire genres: sprookjes, legendes, mythen, sagen. Daarmee spreken verhalen over wat waarheid is. Goethes Faust is onhistorisch, of Faust ooit bestaan heeft is twijfelachtig, maar het verhaal vertelt waarheid over het menselijke leven. Historisch of niet, dat is niet waar het om gaat. Zo is het met de Bijbel ook, die is godzijdank geen historisch verslag, maar een richtingwijzer om onze eigen geschiedenis te kunnen veranderen. Voor mij kloppen deze teksten, omdat ze een waarheid bevatten die louter als legende verwoord kan worden. De kerk kon of wilde dat niet begrijpen.”
Is dat nog steeds zo?
“Dat geloof ik wel. Joseph Ratzinger [de latere paus Benedictus] was degene die als hoofd van de geloofsleer mijn werk hoogst bedenkelijk vond en later mijn veroordeling heeft bewerkstelligd. In het derde deel van zijn Jezus-reeks schrijft hij: wie betwijfelt of God ingrijpt in de geschiedenis en wonderen verricht als de maagdelijke geboorte, twijfelt aan Gods almacht en daarmee aan God zelf, want God is almacht. Welnu, zo heb ik nooit geloofd en ik kan in een handomdraai aantonen dat een dergelijke geloof bij menigeen tot bijgeloof of ongeloof moet leiden.”
Om tot dat inzicht te komen, moest u wel door crises heen. Dostojevski heeft mijn leven gered, heeft u gezegd, u was ‘selbstmordgefärlich’.
“Dat ik priester werd, was omdat ik zag dat het in Duitsland schortte aan geestelijke zorg. Mensen voelden zich in die naoorlogse jaren niet begrepen, niet bij hun twijfels, hun vragen, hun rouw, hun huwelijksproblemen, hun scheidingen. Wanneer eigenlijk wel? Daar wilde ik van nut zijn.
“In mijn eerste parochie werd ik op een zondag na de preek aangesproken door iemand die hoopte dat ik hem kon begrijpen. Hij verbleef sinds een paar dagen in een kuuroord en was daar pats-boem verliefd geworden op een vrouw, terwijl hij al twintig jaar getrouwd was. Zoiets was hem nog nooit overkomen, hij was volkomen van slag. Ik werd geacht te zeggen: u moet die vrouw mijden, dit is een doodzonde. Maar ik wist dat ik hem daarmee onrecht zou doen. Hij begreep zichzelf niet, ik begreep hem ook niet, ik kon alleen maar zeggen: moge God je behoeden.
“Dat zette me aan het denken, de theologie had me hier niet op voorbereid, ik moest me in de psychoanalyse gaan verdiepen. Maar dat was een beproeving, want de kerk noemde Freud een atheïst, geobsedeerd door seks, die had ons niets te zeggen. En de psycho-analytici vonden de kerk een collectieve waan, daar moesten ze niets van hebben. Hoe bracht ik dat samen? Het bracht me tot wanhoop, tot ik – niet voor het eerst – naar Dostojevski greep. Hij liet me zien hoe ik de bijbelse geschiedenissen moest lezen, recht doend aan de kerk en aan de psychoanalyse: namelijk door geloof en menselijke ervaring samen te brengen. Daarmee kom je bij het grondprobleem van ons mensen, want alles wat ons ontregelt is angst. En Freud verklaarde dat psychisch.”
Psychisch in plaats van moreel?
“Precies. Het gaat er niet om de fouten van mensen te veroordelen, maar om mensen te begrijpen. Zodat je de oorzaken van hun fouten kunt doorvorsen, ontmantelen en oplossen. Men kan het kwaad niet bevechten, dat is mijn vaste overtuiging. We moeten begrijpen wat er misloopt, met als doel hulp te kunnen bieden. Dat is ware zielszorg. Plotseling lag die weg voor mij open, al had het me veel gekost.”
Is de wortel van geestelijke nood dat wij mensen imperfect zijn?
“De imperfectie zou niet ernstig zijn als we niet bang waren te worden uitgelachen, bestraft of afgewezen. Of veroordeeld door God. Angst is het sleutelwoord. Het levenswerk van Jezus was te laten zien dat God niet oordeelt, maar ons zoekt als wij onszelf hebben verloren. Daaruit leven is de manier om om te gaan met onze gebreken.”
Is een leven zonder angst mogelijk?
“Het behoort tot ons mens-zijn dat we angst hebben, in de evolutie hebben wij – zoals veel dieren – angst ontwikkeld om gevaar te ontwaren. Voor de mens komt daar bij dat we begrijpen dat wat nu gebeurt nog eens kan gebeuren. Om die reden wordt ons gedrag een poging het gevaar uit te schakelen: ‘Alleen een dode indiaan is een goede indiaan’. Alleen oorlog tegen Rusland betekent vrede en vrijheid, we moeten wapens leveren, erop los slaan. En we moeten altijd afschrikwekkender zijn dan welke tegenstander ook.”
U bent een pacifistische gelovige, maar anderen komen met hetzelfde geloof tot andere conclusies. Dietrich Bonhoeffer koos voor verzet tegen Hitler; geweld was zondig, maar soms toch geboden. Hij moest het met de dood bekopen.
“Ik begrijp dat heel goed, en er zijn situaties die mensen als uitzichtloos ervaren, het is niet aan mij om daarover te oordelen. Maar toch kan ik niets anders zeggen dan dat het vermoorden van Hitler niet de oplossing is. Ik geloof überhaupt niet dat er één plek is waar het kwaad zich bevindt, zoals nu bij Poetin, over wie wordt gesproken als een tweede Hitler. Men personifieert complexe problemen, goed en kwaad worden als absolute begrippen onderscheiden, en dat legitimeert dan het doden. Maar wij hadden Hitler al in 1918 kunnen stoppen, we hadden kunnen zeggen: we zijn al onze menselijkheid verloren, we hebben vijftien miljoen mensen omgebracht, met gifgas, met bajonetten, met handgranaten, wat zijn wij voor mensen? Maar we vonden dat we nog te weinig gemoord hadden, en dat maakte Hitler mogelijk. Uiteindelijk werd hij met zijn eigen middelen bevochten, daarom kon Gandhi zeggen: men heeft Hitler overwonnen met Hitler.”
We komen hierop doordat we spraken over angst, zoeken we te veel veiligheid?
“Voor de angst bestaat geen oplossing van buitenaf. Mensen kunnen gevaarlijk zijn, dus hebben we wapens nodig om ze te kunnen doden. Een staat kan een andere staat binnenvallen, dus moeten we meer wapens hebben dan de vijand. Angst is de drijfveer, het resultaat is niet veiligheid, maar almaar meer gevaar. Zo is het gegaan van pijl en boog tot atoombom. Het punt is dit: zonder veiligheid voor de ander zullen we zelf ook niet veilig zijn.”
Maar ik kan er nooit zeker van zijn dat ik echt veilig ben, de enige zekerheid is de dood.
“Daar ligt een groot probleem, de mens is de enige soort die moet leven met de dood: we weten dat we sterfelijk zijn. In een wereld zonder geloof is het leven zelf datgene waar we ons aan vastklampen, we proberen het met alle macht vast te houden, we vechten voor levensverlenging, artsen moeten de dood overwinnen aan het ziekbed. Maar het is onzin. De vraag is niet hoe lang we leven, maar hoe goed we leven. Dat zie je bij Socrates, bij Gandhi, bij Jezus; voorbeelden die mij lief zijn. Natuurlijk is het goed dat de wetenschap er is, dat er medicijnen zijn, zolang we die maar niet vergoddelijken. Je kunt ze niet verbinden aan onze omgang met onze sterfelijkheid, daarvoor bestaat de religie. En die spreekt over opstanding.”
Maar dat is een voorstelling: na de dood herenigd worden met geliefden, dat goede gesprek kunnen hebben dat er niet van kwam…
“Ik hoop zeer op dat gesprek, en ik heb sommige mensen ook met deze troost begeleid naar de dood: we zullen elkaar weerzien. Sommigen verwijten zichzelf zaken open te hebben laten staan, ze zijn niet in het reine gekomen met deze of gene, of ze hebben hun kinderen jaren niet gezien, en die komen ook niet nu ze op sterven liggen, en ze vragen zich af: wat heb ik fout gedaan? Ik ken geen andere troost of hoop dan deze: het gesprek dat we hier hebben, aan het sterfbed, gaat door. In God opent het gordijn zich en wij komen God onder ogen als eeuwig geliefden. En met zulke ogen zien we dan ook ons eigen leven, met alle tekortkomingen. We zien ook de anderen en we beginnen alles te begrijpen, het wordt doorzichtig.”
Hoe weet u dat?
“Omdat ik het hier deels al ervaar. Veroordeel niet, is een van Jezus’ woorden aan het eind van de Bergrede. Begrijpen in plaats van veroordelen, eenheid zoeken in plaats van je afkeren, de waarde van de ander zien in plaats van je recht willen halen. Zo komt Gods koninkrijk dichterbij, dat is het begin van de hemel op aarde.”
Maar hoe weet u dat die hemel werkelijkheid wordt?
“Dat kan ik niet weten, dat geloof ik.”
God is in dit gesprek een paar keer voorbijgekomen, wie of wat is Hij eigenlijk?
“Voor mij is God een persoon. Alleen een persoon kan liefhebben, vertrouwen wekken, geborgenheid verschaffen. In deze God geloof ik, omdat ik anders in een wereld die deze waarden in zichzelf niet heeft, niet zou kunnen leven. Ik moet in de liefde geloven om de liefdeloosheid van het universum te kunnen verdragen, ik heb Jezus nodig om te leven.”
Lees ook:
Eerdere interviews uit de reeks waarin Trouw-columnist Stevo Akkerman mensen vraagt wat hen bezielt.
Jonathan Frantzen: ‘Ik had de neiging neer te kijken op het gewone publiek’
Het is oké om je personages verschrikkelijke dingen te laten beleven, zegt schrijver Jonathan Franzen. Als je maar niet wreed voor ze wordt.
David Grossman: ‘Ik zeg actief nee tegen het bestaan van God’
In zijn interviewreeks ‘Wat bezielt je’ sprak Stevo Akkerman eerder met de Israëlische schrijver David Grossman. Hij verloor zijn zoon in de Libanese oorlog, maar weigert slachtoffer te zijn
Lodewijk Asscher: ‘Doe de gordijnen open, zet de radio aan, toon moed, ga’
Hij wilde de rechtsbuiten van Ajax worden, of schrijver. En kijk wat Lodewijk Asscher is gaan doen.
Wende Snijders: ‘Ik brand liever dan dat ik in een paradijs woon’
Ze onderzoekt het leven door erover te zingen. ‘Wat is dat toch’, zegt Wende, ‘dat wat een beetje donker en oncomfortabel is, onder het tapijt geschoven moet worden?’
Kathleen Ferrier gelooft niet in hokjes. ‘Zie jezelf in de ander en de ander in jezelf’
Iedereen wordt maar in hokjes geperst, ziet oud-CDA-politica Kathleen Ferrier. Zo doen we elkaar tekort. ‘Denk niet in kaders, wees nieuwsgierig.