Déja VuHoogspringen
Nederland, met inmiddels de langste inwoners, bakte er bij het hoogspringen weinig van in 1908
Nederland sloeg een beetje een modderfiguur bij het hoogspringen tijdens de Olympische Spelen van 1908 in Londen. De 24-jarige Herman van Leeuwen ging over 1.65 en eindigde als negentiende. Alleen een Brit sprong lager. Een Noor en een Fin haalde geen enkele hoogte. Kenners hadden vooraf gewaarschuwd: Van Leeuwen had bij de selectiewedstrijden dan wel 1.90 meter gesprongen, maar dat was met gebruik van een springplank bij de afzet en een niet al te strak hangend touw in plaats van een lat.
Nederland, inmiddels het land met de langste inwoners ter wereld, heeft zelden potten kunnen breken bij hoogspringen. Tot afgelopen weekeinde, toen Douwe Amels met 2.31 meter goud haalde tijdens de EK Indoor in Istanbul.
Amels is al jarenlang specialist. Van Leeuwen combineerde het hoogspringen destijds met sporten bij de Amsterdamse gymnastiekvereniging Vlugheid en Kracht. Turnen was zijn eerste liefde. De atletieksport was er later bijgekomen.
‘Geen figuur van beteekenis’
Van Leeuwens lage klassering en zijn behaalde hoogte op de Spelen in Londen staken schril af bij de gouden sprong van de Amerikaanse winnaar Harrry Porter: 1.90 meter. Van Leeuwens prestatie paste wel weer aardig bij die van de rest van de Nederlandse atletiekafvaardiging. Niemand van de 21 man sterke ploeg kwam verder dan de serie. De vaderlandse pers sprak er schande van. Volgens het Algemeen Handelsblad had blijkbaar geen van de deelnemers zich vooraf afgevraagd of zij ‘iets dragelijks’ konden presteren. ‘Zij zullen nu gemerkt hebben dat zij tegenover de vreemdelingen op hun sportgebied zelfs geen figuur van beteekenis konden maken.’ De atletiekbond moest, meende de krant, flink gaan werken aan stijl en tijden ‘alvorens men zich weder op internationaal terrein waagt’.
Van Leeuwen liet zich niet ontmoedigen en bleef na Londen hoogspringen. Hij haalde nog een aantal nationale records, onder meer op het onderdeel hoogspringen uit stand. Het geeft aan dat Nederland ondanks de deceptie op de Spelen in Londen ook de niet-Olympische varianten van het hoogspringen bleef koesteren.
Gemeentelijk inspecteur
De amateursporter werkte tot 1921 bij de Amsterdamse telefoondienst. In dat jaar werd hij bij dezelfde gemeente inspecteur lichamelijke opvoeding. Dat paste prima bij de functies in de nationale en internationale atletiek die hij na beëindiging van zijn actieve sportcarrière in 1914 had opgepakt.
De voormalige hoogspringer stierf al in 1926, slechts 41 jaar oud. Een jaar later benoemde de Koninklijke Nederlandsche Atletiek Unie Van Leeuwen vanwege zijn verdiensten voor de sport postuum tot erelid.
Van 1927 tot 1950 bestond er ook een Herman van Leeuwen Beker. Die werd jaarlijks uitgereikt aan de atletiekvereniging die het best presteerde op de drie estafettenummers tijdens de nationale kampioenschappen.
Dick Fosbury ging toch weer floppen
In de decennia na Van Leeuwen gebruikten hoogspringers technieken als de schaar en de straddle (een rolsprong). De grootste innovatie volgde in het begin van de jaren zestig. De jonge highschool-student Dick Fosbury vond zijn flop min of meer bij toeval uit. Zijn manier (een boogvormige aanloop en ruggelings over de lat) leverde hem vooral hoon en hoofdschudden van de kenners op.
Ondanks het feit dat Fosbury er aardige hoogtes mee sprong, besloot een coach, die hem onder zijn hoede nam, hem de techniek af te leren. Maar met de straddle haalde hij slechts 1.82 meter in plaats van de eerder overschreden 2.00 meter.
Fosbury ging weer floppen. Aan het begin van het Olympisch jaar 1968 ging hij over 2.13. In Mexico op de Spelen zelf won hij met 2.20 meter goud. Voorbij was alle scepsis. De Fosbury flop werd de standaard en is dat nog steeds. Fosbury onderstreepte ook het belang van het mentale: “Voor ik de aanloop neem, denk ik mezelf over die lat.”
Lees ook:
Hoogspringer Douwe Amels moest eerst zichzelf begrijpen voor hij de Europese titel kon winnen
Verlost van verwachtingen won Douwe Amels goud op de EK indoor. ‘Als je een wedstrijd ingaat met de gedachte dat je de afgelopen zes of zeven jaar moet goedmaken, kun je niet vrij bewegen.’