ColumnMarijn de Vries
Ik ben er trots op hoe ik beweging heb gebracht
Ik ben hier vandaag voor het laatst. Eigenlijk wilde ik geen hele column aan mijn vertrek wijden. Ik ben het type dat liever stiekem de deur uit glipt. Maar als je na negen jaar afscheid neemt, mag je best wel even over je schouder kijken, zei John Graat me, de chef sport. Hij heeft gelijk.
Wat bijna niemand weet, is dat ik langer gevolleybald heb dan gewielrend. Als klein meisje droomde ik van de Oranjeselectie volleybal. Ik was zo fanatiek dat ik mijn gebrek aan talent en lengte met mijn wilskracht compenseerde. De topsportmentaliteit zat er achteraf gezien altijd al in. Mijn ouders begrepen meestal niet goed waar ik mee bezig was, waarom ik geen trainingsminuut wilde missen. Laat staan een wedstrijd.
In deze column, met mijn woorden hier, heb ik hen naar sport laten kijken door mijn ogen. Wilde ik laten zien wat sport voor mij betekent. En voor de maatschappij. Bijna elke column schreef ik met mijn moeder in gedachten. Mijn moeder, al haar hele leven veel meer nog dan mijn vader verknocht aan ‘haar’ krant Trouw. Ze is meegegroeid, met mijn wielercarrière, en ook daarna: tien jaar geleden was het ondenkbaar dat mijn moeder uit eigen beweging de televisie aan zou zetten voor een wielerkoers. Nu doet ze dat wel. Ze snapt wat er gebeurt, en is ze nieuwsgierig wie er wint – zelfs als ik niet meedoe. Zelfs als het een wedstrijd is van een peloton waarin ik nooit gereden heb. Vanuit het niets kan ze ineens zeggen: “Die Mathieu van der Poel was wel ongelooflijk sterk hè, op de Oude Kwaremont!”
Ik bewonder en verwonder me, en schrijf dat op. Omdat sport is om van te genieten. Om je te verbazen over mensen die veel meer kunnen dan de meesten. Atleten afrekenen op hun niet bereikte dromen is nooit mijn stiel geweest. Inkijkjes in een sportersbrein schetsen – en soms systemen bekritiseren des te meer. Dat laatste is me niet altijd in dank afgenomen, veelal door mannen die hun veilige heilige huisjes bedreigd zagen door de woorden van een vrouw. Als bedreiging zijn ze nooit bedoeld. Wel als aansporing, om te veranderen.
In negen jaar veranderde er veel, in sneltreinvaart. Ook in mijn leven. Er werden twee meisjes geboren. Langzamerhand begon ik steeds meer voor hen te schrijven, voor mijn dochters. Omdat ik hoop dat zij ooit volledig welkom en veilig zijn in om het even welke sport – veiliger en welkomer dan ik me voelde in de wielerwereld. Wat ik wilde met sommige van mijn columns stond me steeds helderder voor de geest. De woorden waarin ik dat verpakte veranderden, van fel van leer naar meer nuance. Mensen tegen je in het harnas jagen heeft immers nooit goed gewerkt. Ze aan het denken zetten des te meer.
Wie me kent weet dat ik dit niet makkelijk zeg, omdat ‘trots’ nu eenmaal niet iets is wat je als kind van Drenthe geleerd hebt te voelen, laat staan zwart op wit zetten. Maar ik ben er trots op hoe ik beweging heb gebracht, door me kwetsbaar op te stellen. Te schrijven over mijn eigen nare ervaringen in de sport. Ze leidden tot Kamervragen en een nationaal onderzoek. Alles wat nu in de sport gedaan wordt aan grensoverschrijdend gedrag, heb ik op z’n minst een duwtje mee gegeven.
Met bewonderen, verwonderen en tot denken stemmen ga ik natuurlijk niet stoppen. Voor mijn dochters blijf ik schrijven, niet hier, maar elders.
Dank u wel dat u me las.
Journalist en voormalig profwielrenner Marijn de Vries schrijft iedere dinsdag een column over sport. Lees hier eerdere columns terug.