ColumnPepijn Keppel
Eindelijk trots op Marokko
Als ik terugdenk aan mijn jeugd in een Amsterdamse Vinex-wijk, ruik ik harira. Op sommige dagen rook alles naar die soep, alsof de geur als een warme deken over onze buurt drapeerde en in de poriën van alle levenloosheid was getrokken. In het kunstgras van het trapveldje, de golfplaten waaruit het schoolgebouw bestond, het tenue van het Marokkaanse elftal dat mijn klasgenoten droegen tijdens gym. Na paaltjesvoetbal vertelden ze in de kleedkamer hoeveel ze van het land hielden, wijzend naar het embleem op hun borst.
Na elke WK-wedstrijd van Marokko dacht ik even aan die momenten, vroeg ik me af wat mijn klasgenoten tegenwoordig zouden doen. Ik probeerde me in te leven in hun Nederland, maar mijn verbeeldingsvermogen bleef altijd steken bij geuren en smaken, gesuikerde muntthee en amandelkoekjes.
Ik kan me niet voorstellen dat mijn kans op een baan zou afhangen van mijn achternaam, een politicus een menigte ‘minder, minder’ laat scanderen, je uitzinnige feestvreugde na een historische WK-overwinning wordt weggezet als ‘rellen’ – terwijl een maand eerder in Staphorst een vreedzame anti-Zwarte Piet-demonstratie werd onderbroken door een gewelddadig ‘protest’. Op het trapveldje waren onze kansen nog gelijk, hoe anders was het nu.
Iets meer dan een week geleden wandelde ik met volle boodschappentassen naar huis, Marokko speelde de laatste minuten van de kwartfinale tegen Portugal. Vier vrouwen met hoofddoek liepen een paar meter voor me uit en vlogen elkaar juichend om de hals toen de eerste auto’s toeterend de straat inreden. Aan de overkant werd knalvuurwerk afgestoken. Ik versnelde mijn draf en dacht vrijwel op hetzelfde moment opnieuw aan mijn vroegere klasgenoten. Eindelijk verder, beter dan Nederland. Eindelijk een ander verhaal, eindelijk trots op Marokko.
Eenmaal thuis, de boodschappen op hun plek, resoneerde die laatste zin. Trots op Marokko. Confronterend. Alsof ik dat nooit eerder was geweest. Natuurlijk wel, dacht ik, alleen al door de manier waarop mijn vroegere klasgenoten zich staande hadden moeten houden in een samenleving die zo vaak tegenwerkt. Ik wist dat ik trots was, maar vóélde het nooit.
We moeten niet alleen in de menselijke geest het racisme overwinnen, ook in het hart, zei Mandela eens. Precies dat is wat het Marokkaanse elftal met me deed. Er ontstond een prille liefde met een cultuur die ik al zo lang kende, onderdeel was van mijn jeugd, maar ik had tot nu nooit overwogen een wedstrijdshirt te kopen, het vignet aan te raken.
Het Marokkaanse voetbalelftal was dit wereldkampioenschap meer dan een voetbalelftal. Het deed mijn herinneringen aan harirageur vervliegen en soms, hoe kort ook, net zo veel van het land houden als mijn vroegere klasgenoten. Met een vierde plek win je doorgaans niets, maar Marokko won waar het al zo lang naar zocht: gezien en gerespecteerd worden door het land dat zo lang óók thuis is. Het is de terugkeer van het trapveldje in onze samenleving, toen kansen alleen nog kansen waren, de paal zou redden, je positie en team werden bepaald door te poten. Dit moet het zijn, de overwinning van het hart waar Mandela over sprak, het kruispunt van ratio en emotie, daar waar Hakim Ziyech ons allemaal de weg wijst.
Oud-hockeyer Pepijn Keppel schrijft wekelijks een column voor Trouw. Lees hier zijn columns terug.