InterviewConny van Bentum
Arts Conny van Bentum: Sporters moeten weten dat ik geen marionet van de bond ben
In de discussie over de fysieke veiligheid in de topsport spelen artsen een cruciale rol. Conny van Bentum vertelt over de uitdagingen. ‘Topsport bedrijven kan echt op een gezonde manier.’
Acht oud-topsporters hebben de voorbije weken in Trouw verteld over de fysieke prijs die zij betaalden voor hun carrière. Dat stemt tot nadenken, vindt ook huisarts Conny van Bentum, die al jaren werkzaam is in de sport. Misschien komt het door haar eigen verleden dat zij gewend is het perspectief van de sporter te kiezen. Al decennia is zij een voorvechtster van een gezond prestatieklimaat, ook met het oog op de lange termijn.
Van Bentum behoorde in de jaren tachtig tot de internationale top van het zwemmen. Op drie achtereenvolgende Olympische Spelen won ze eremetaal: brons in Moskou (1980), zilver in Los Angeles (1984) en dezelfde kleur in Seoul (1988). Steeds met de estafetteploeg op de 4x100 meter vrije slag. In 1983 werd ze gekozen tot Sportvrouw van het Jaar.
Voormalige topvolleybalsters die als veertigjarigen met compleet versleten knieën zitten, een hockey-international met hersenletsel. Het is duidelijk dat niet ieder lichaam beter wordt van de jacht op medailles. Wat kunnen artsen met die wetenschap?
“Wij hebben de mogelijkheid om hier een rol in te spelen. Daarvoor is het alleen wel belangrijk dat de sporters voelen dat wij hun welzijn voorop hebben. Er spelen zoveel belangen in de topsport. De coach die beslist over de opstelling of selectie, is voor zijn eigen betaalde baan afhankelijk van de resultaten. Van alle kanten wordt er aan de sporter getrokken, terwijl die zelf ook al de drang heeft om voor sportief succes signalen van het lichaam te negeren. Het is een ingewikkeld speelveld.”
Kunnen artsen in dat web van belangen voldoende autonoom functioneren? Jullie zijn toch de bewakers van de fysieke gezondheid.
“Hoe meer belangen er spelen, hoe moeilijker het wordt om totaal onafhankelijk een medisch advies te geven. Ik kan niet voor mijn collega’s spreken, maar ik voel me heel onafhankelijk. Dat komt doordat ik een eigen huisartsenpraktijk heb waar de schoorsteen van kan branden. Dat heb ik ook gecultiveerd, zodat de sporter weet: zij hangt niet als een marionet aan de touwtjes van de bond.”
En hoe zwaar weegt uw medische advies uiteindelijk?
“Het is onze taak om goed voor te lichten. Om de voor- en nadelen te schetsen. De risico’s. Om ook te benadrukken dat als je vijftig jaar bent, je misschien nog graag met je kinderen wilt kunnen skiën. Daar staan topsporters meestal niet bij stil. Zij willen de komende zondag goed presteren. Wij moeten schetsen wat daar de gevolgen van kunnen zijn.
“Maar aan het eind van de dag doen sporters ook weleens niet wat wij adviseren. Net zoals in mijn praktijk niet iedereen stopt met roken omdat ik zeg dat dat voor de gezondheid beter is. Wij hebben niet de finale stem.”
Is het dan wel uw taak om in te schatten of de sporter zelf eigenwijs anders beslist of dat er een duwtje wordt gegeven?
“Zeker. Een topsporter is extra kwetsbaar om over grenzen heen te gaan. De intrinsieke drive is tegelijk een kracht en een zwakte. Begin dit jaar ben ik als bondsarts overgestapt van hockey naar zwemmen. Het eerste wat ik dan doe, is een lang gesprek voeren met alle sporters. Wat is het krachtenveld eromheen? En de belasting? De een moet veel reizen omdat-ie nog thuis woont, een ander doet er een studie naast. Ik wil de context van de sporter weten, zodat ik kan inschatten waar bij die persoon de risico’s liggen.”
Vraagt het werk in de ene sport iets anders dan in de andere?
“Ik kom van een sport met heel veel blessures. Hockey is een contactsport met een hard veld, een harde bal en een harde stick. In het zwemmen zijn juist weinig blessures. Daar dreigt weer het gevaar van overbelasting of eenzijdige ontwikkeling: dat eindeloos baantjes trekken voor een race van één of twee minuten. Daar moet je zorgen dat ze geestelijk gezond blijven. Dus de aandachtspunten verschillen, maar in elke sport willen de sporters presteren en maakt het ze eigenlijk niet uit ten koste van wat: studie, sociaal leven, gezondheid.”
Dat weet u ook uit eigen ervaring?
“Ik weet hoe het is om te willen excelleren in een sport waar het om honderdsten van een seconde gaat. Sporters voelen dat ik ze begrijp en dat helpt bij het onderlinge vertrouwen. Ze weten dat ik ze niet over de kling wil jagen. Zelf was ik als zwemster altijd moe. Ik dacht ook altijd: ik moet, ik moet, ik moet. Terugkijkend weet ik dat dat niet goed was. Maar ik had het geluk dat ik aan zwemmen deed: dat is een van de weinige sporten waar mensen zonder lichamelijke schade uit komen.”
Als arts moet u zich in de topsport lang een roepende in de woestijn hebben gevoeld. Dertig jaar geleden al benadrukte u het belang van gezondheid op de lange termijn. Is de huidige tijdsgeest een welkom steuntje in de rug?
“Door maatschappelijke ontwikkelingen als #MeToo en Black Lives Matter geven meer mensen hun grenzen aan. Ook in de topsport is er meer bewustzijn gekomen rond welzijn. Ik ben daar blij mee en voel me meer gehoord. Het is mijn stokpaardje. We moeten groei op alle vlakken willen, niet alleen als sporter, ook als mens.
“Want topsport bedrijven kan echt op een gezonde manier en dan is het een verrijking van je leven. Een prachtige kans om wat van de wereld te zien en jezelf onder hoogspanning te ontwikkelen. Alleen moeten we bedacht zijn op de risico’s en onze ogen niet sluiten voor de schaduwkanten.”
Aanvulling: In een eerdere versie van dit online-artikel is ten onrechte de suggestie gewekt dat Conny van Bentum sportarts. Zij is een huisarts werkzaam in de sport, maar geen sportarts (dat is een beschermde titel).
Lees ook:
Oud-turnster Anouk Visser-Jong (40) heeft het lichaam van een 100-jarige
Anouk Visser-Jong was een topturnster, tot ze haar nek brak bij een val. ‘In de gymnastiekzaal leerden wij als kinderen om pijn uit te schakelen. Maar zo sloop je wel je lichaam.’ Deel acht van een serie over de fysieke prijs van topsport.