PoëzieJanita Monna
Jo Govaerts zoekt de poëzie in vluchtige, alledaagse momenten
De gedichten van Jog Govaerts hebben vijf en dertig jaar na dato niets van hun sprankeling verloren
‘Ooit was ik beroemd.’ En dat kwam omdat ze als jong meisje debuteerde. Veertien was ze, en ze had haar gedichten, of eigenlijk wist ze zelf niet of ze dat nou echt waren, opgestuurd naar een uitgeverij, en die wilde ze wel uitgeven. Zo verscheen in 1987 Hanne Ton en werd de inmiddels vijftienjarige Jo Govaerts een fenomeen.
In haar debuut, dat meteen ook genomineerd werd voor de C. Buddingh’-prijs, klonk een meisje dat met open blik door het leven danste, laconiek en ernstig tegelijk. ‘Het schept/ veel verplichtingen mens te zijn.’
Govaerts publiceerde daarna nog drie goed ontvangen bundels, maar na 1998 werd het stil. Of beter, ze ging andere dingen doen. Vertalen bijvoorbeeld, Poolse poëzie, onder meer werk van Wisława Szymborska, kinderboeken. Spaarzaam verschenen er nog gedichten. Dat in de tussentijd geschreven werk is nu, samen met de vroegere poëzie opnieuw uitgegeven, in Ik dans me weer bijeen.
Humeur als oude spaghetti
De gedichten van toen hebben weinig van hun sprankeling verloren. Er is dat meisje dat al spelend op het strand verwondering aan vergankelijkheid wist te paren. Er is de heldere taal vol subtiele en smakelijke beelden: ‘Mijn humeur is als spaghetti die/ te lang bleef liggen’.
Dat het is of de tijd niet verstreken is, komt ook doordat het werk, met echo’s van Slauerhoff, Gorter, nauwelijks aan de actualiteit geklonken is. Govaerts schrijft geen poëzie van het grootse gebaar, maar van de kleine observatie. Natuurbeelden – ‘Wat zijn dat voor vogels/ die in hun keel/ kwikronde dauwdruppels gorgelen?’ – de mens, zijn verlangens, en angsten; het schrijven, en de liefde in ‘frisse zomerjurken’, of mooie littekens waar geliefden elkaar aan zouden herkennen.
In een ietwat surreëel gedicht dat ze geschreven zal hebben zo tegen het eind van haar pubertijd brengt ze de dag in herinnering dat ze ter wereld kwam: ‘Op een dag spuwde mijn moeder/ me uit, het was aardbeientijd,/ ze was kwaad want ze had net/ een groot bord vol geplukt’. In de latere gedichten is het jonge meisje zelf moeder geworden. Maar ook hier houdt ze de woorden klein, zoekt ze poëzie in de vluchtige, alledaagse momenten: ‘En geen gedicht/ dat beschrijft hoe iemand/ voor de zoveelste keer het kind/ de billen wist. Dat is geen poëzie,/ dat is.’
Jo Govaerts
Ik dans me weer bijeen. Verzamelde gedichten
Met een voorwoord van Maud Vanhauwaert. Davidsfonds Uitgeverij; 232 blz. € 29,99
Waar ik naar verlang vandaag
een frisse zomerjurk te dragen
met blote schouders, een uitgesneden
hals en rug en vooral goed
los om de heupen
waarmee ik dan de tuin in loop
de zon schijnt warm, maar de wind
houdt het draaglijk en brengt
de jurk in beweging en dan
ben jij er natuurlijk ook die
de jurk al even mooi vindt en samen
trekken we hem uit en hangen hem
aan een tak
en liggen te kijken in het gras naar
zo’n frisse zomerjurk in een boom, daar
verlang ik het meest naar vandaag.
Jo Govaerts
Janita Monna (1971) is journalist en recensent. Ze was redacteur bij Poetry International en nam het initiatief voor de jaarlijkse Gedichtendag. Voor Trouw schrijft ze over poëzie.