Margrietha Reinders (62) is, zogezegd, een zendingskind, dochter van ouders die de wereld introkken om het christelijk geloof te verspreiden.

InterviewMargrietha Reinders

Zendingskind Margrietha Reinders: ‘We werden opgeofferd voor het ideaal van onze ouders’

Margrietha Reinders (62) is, zogezegd, een zendingskind, dochter van ouders die de wereld introkken om het christelijk geloof te verspreiden.Beeld Martijn Gijsbertsen

Tot in de jaren zestig, zeventig werden kinderen van zendelingen in hun schooltijd gescheiden van hun ouders. Dit verzwegen deel van de zendingsgeschiedenis heeft diepe sporen achtergelaten bij zendingskinderen.

Maaike van Houten

Halverwege haar verhaal onderbreekt Margrietha Reinders zichzelf. “Is het belangrijk om dit allemaal te vertellen?”, vraagt ze. Na een korte stilte geeft ze zelf het antwoord: “Ja, dit is echt gebeurd, wij werden op heel jonge leeftijd achtergelaten in Nederland terwijl onze ouders in het buitenland waren. Je kunt de pijn niet ontkennen. Ik vertel het niet om te klagen, maar omdat het verhaal van de zending óók het verhaal is van een scheiding van onze ouders, die te wreed was en veel schade heeft berokkend. En niet zo’n beetje, maar voor het hele leven.”

Reinders wikt en weegt. Haar ouders leven nog, de pleegouders bij wie zij en haar zus zes jaar woonden zijn er nog, haar zus zit er niet op te wachten dat zij de familiegeschiedenis wereldkundig maakt.

Maar toch doet ze het: “Het is het verhaal van kinderen die meegenomen worden in de droom van hun ouders, van de kerk, het hogere ideaal van de zending. De kinderen waren daaraan ondergeschikt, we werden opgeofferd voor dit ideaal. Het kind mocht er niet zijn, in feite was het exploitatie van het kind om ons achter te laten. Dáárom vind ik het belangrijk mijn kleine verhaal te vertellen, het is deel van het grote verhaal van de missie van de kerk om kerken in het buitenland op te richten en overeind te houden.”

Grondtoon van verlatenheid

Margrietha Reinders (62) is, zogezegd, een zendingskind, dochter van ouders die de wereld introkken om het christelijk geloof te verspreiden middels prediking en, vaak, praktische hulp. Voor haar op tafel in haar bescheiden Amsterdamse bovenwoning ligt ‘Het verdriet van de zending, de stem van de kinderen in Nederland’. In dit boek tekent auteur, dominee én zendingskind Freek L. Bakker de vaak pijnlijke gevolgen op van de ouderlijke zendingsarbeid voor de naar zijn schatting zeker honderd kinderen, die rond hun twaalfde veelal in Nederland werden achtergelaten om hier naar de middelbare school te gaan, ver van hun ouders.

De interviews met dertien mensen, tussen de 84 en 58, zijn allemaal individueel gekleurd, maar ze hebben vrijwel allemaal de grondtoon van verlatenheid en verdriet die ook Reinders schetst. En de context van de zendingsgeschiedenis waarin de gesprekken zijn geplaatst, is natuurlijk ook voor iedereen gelijk.

Reinders, thans predikant in Amsterdam, is de oudste van vier. Ze was twee toen het gezin naar Suriname vertrok, haar vader was er zendingspredikant. Na een korte tussenperiode in Nederland – waar de kinderen kennismaakten met de lagere school – verhuisde het gezin naar Indonesië.

De meisjes kregen thuis les van hun moeder, maar voor de middelbare school moesten zij en haar zus naar Nederland. Want Indonesië had wel een HBS, maar dat was een openbare, en in het verzuilde Nederland was dat voor gereformeerden geen optie. De twee zussen werden ondergebracht in een pleeggezin in Olst, de pleegmoeder kenden ze vaag van de lagere school waar ze even op hadden gezeten.

Buitenbeentje

De pleegouders waren jong en hadden kleine kinderen. Ze waren, zegt Reinders nu, eigenlijk te jong om twee tienermeisjes op te vangen die zo tegen hun zin gescheiden waren van hun ouders. “Ik kan het hen niet aanrekenen”, zegt Margrietha. “Maar ik was zó eenzaam daar.”

Aansluiting bij andere kinderen had ze niet, ze was met haar achtergrond in het buitenland een buitenbeentje, ze was extreem verlegen en gesloten, ze leefde in een isolement. “Het was een worsteling om te overleven in een context van ontheemding”, zegt ze.

Maar dat hield ze allemaal verborgen in de brieven die ze aan haar ouders schreef. “We misten hen enorm, we voelden ons onveilig. Maar we zouden hen nooit beschuldigen, dat konden we hen niet aandoen. Ik kon hen niet vertellen hoe ongelukkig ik me voelde. Ik wilde mijn ouders niet teleurstellen. Zij moeten het goed hebben, dat stond bij mij voorop.”

Reinders: “Ik was trots op mijn vader. Mijn moeder volgde hem in alles en wij deden ook alles voor hem. Hij was onze held, hij vertelde de mensen over de Here Jezus, er was geen sprake van dat we dat in twijfel zouden trekken. Ook in Nederland waren we erop gericht dat zíj verder konden met hun werk.”

Anders dan de meeste zendingskinderen, waren Reinders en haar zus in de zomervakantie bij hun ouders in Indonesië. Daar lieten ze wel merken dat ze hun ouders verschrikkelijk misten, maar hun vader probeerde hen te troosten met de woorden: “We moeten allemaal een offer brengen voor het werk wat ik hier doe.” Reinders accepteerde dat. “Die ene zin weet ik nog heel goed. Het is voor het grotere doel dat wij alleen in Nederland waren en zij in Indonesië. We deden het voor God.”

Offer

Juist dit punt, de band met het geloof, maakt de ervaringen van zendingskinderen anders dan kinderen van ouders die in het buitenland werkten in bedrijven of voor ontwikkelingsorganisaties, schrijft Bakker. Hij hoorde zo vaak over het offer dat van ouders én kinderen verwacht werd, dat hij een apart hoofdstuk wijdt aan het offer aan God dat Abraham moest brengen door zijn zoon Izaäk te doden – wat uiteindelijk niet hoefde, overigens.

Ook internationaal heeft dit bijbelverhaal volgens Bakker een rol gespeeld in de zending, “om ouders te motiveren om toch maar, ter wille van hun roeping tot zending, over te gaan tot een op jonge leeftijd scheiden van de kinderen”. In de jaren zestig, zeventig kwam er een einde aan die praktijk. Zendelingen gingen niet meer voor hun hele leven weg, maar voor een beperkte tijd. En er kwam meer oog voor de gevoelens en het leed van kinderen.

Hun jeugd heeft bij veel zendingskinderen diepe sporen achtergelaten, zo blijkt uit de interviews. Met name het gevoel van ‘er niet mogen zijn’ zat kinderen – een uitzondering daargelaten – later in de weg, velen liepen vast en gingen in therapie om verder te kunnen.

Reinders had jarenlang last van verlegenheid en extreme angst om contact te leggen met anderen. “Ik was bang voor afwijzing, ik moest worstelen om voor mezelf op te komen, ik had continu het gevoel anders te zijn, een vreemde. Het heeft jaren geduurd dat te boven te komen, en het is nooit helemaal overgegaan.”

Uiteindelijk heeft zich dat bij haar wel ten positieve gekeerd. Ze is theologie gaan studeren – haar geloof is ze nooit kwijtgeraakt. “Het is misschien een mirakel dat ik nog geloof, maar ik heb daar heel veel steun aan gehad. Ik heb altijd gedacht: Jezus houdt me vast. De hele wereld kan je in de steek laten, maar Hij niet.”

Magneet

Nu werkt ze als pionier, in Amsterdam, met mensen die ook kerkelijk in de marge zitten. “Het mooie is dat ik me thuis ben gaan voelen bij mensen die ook anders zijn, net als ik. Zij zijn dakloos, verslaafd, afgewezen door de samenleving, beschadigd, gemarginaliseerd. Ik word als een magneet naar hen toegetrokken.”

Lang heeft het geduurd voordat ze inzag dat alles te maken had met haar eigen jeugd, het anders-zijn. “Ik kwam erachter dat ik zélf zo’n afgewezen iemand ben.” Dat zij haar eigen ervaringen nu zo kan inzetten in haar werk als predikant, maakt haar dankbaar: “Ja, ik ben dankbaar, ook omdat de zending me heeft geleerd anderen te respecteren in hun anders-zijn.”

Ze zegt dat niet om een makkelijk ‘happy end’ te maken aan haar verhaal, en het is al helemaal niet bedoeld om maar verder te gaan met het negeren van de geschiedenis van de zendingskinderen. Die, zoals Bakker schrijft in zijn inleiding, niet zozeer vergeten is als wel verzwegen, niet zozeer onbesproken als wel onbespreekbaar.

Reinders hoopt dat dit boek helpt om dat taboe te doorbreken. “Het is goed dat dit boek er is”, zegt ze. “Het is niet klagerig geworden, het is geen j’accuse, de ouders en de zending worden niet beschreven als daders, er staan geen beschuldigingen in richting zendingswerkers die hun kinderen achterlieten in Nederland, of richting de kerk.”

“Maar het verhaal moet wel verteld worden. De waarheid mag gedeeld worden met anderen, zoals dat ook met slavernij gebeurt, met koloniale uitbuiting. Was het zó erg, vragen mensen. Ja, zó erg was het. Je mag dit kinderen niet aandoen.”

Van de kerk hoeft ze geen excuses, ook auteur Bakker is daar niet op uit. Reinders verwacht wel dat kerken zich bewust zijn van deze kant van de zendingsgeschiedenis. “Je mag ze wel vragen: hebben jullie er aan gedacht dat zendelingen kinderen hadden? Denk je nu na over de gevolgen van jullie beleid? Ik werk nu met mensen die buiten de boot vallen. Zorg voor ze, laat ze niet tobben, steun ze.”

Freek L. Bakker, Het verdriet van de zending, 15 euro, te bestellen via zendingserfgoed.nl/publicaties.

Lees ook

Pinksteren: hoe werd dit het feest van de zending?

Pinksteren is van alle christelijke feestdagen het minst bekend. Wat vieren christenen met Pinksteren? Wat is de pinksterbeweging? Waarom is Pinksteren niet op een vaste datum? Wat heeft het te maken met de zending?

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden