EssayVoeding

Waarom is eten in het Westen slechts bijzaak?

null Beeld Fadi Nadrous
Beeld Fadi Nadrous

Westerse filosofen hechten opvallend weinig waarde aan eten. Hoogleraar Annemarie Mol vraagt zich in haar nieuwe boek Eating in Theory af wat dat zegt. En ze doet een voorzet om uit dit denkkader te komen.

Tanny Dobbelaar

Aan het eind van het tv-programma Wintergasten vraagt interviewer Janine Abbring aan de performancekunstenaar Marina Abramovic: “Wat zou voor mij de beste manier zijn geweest om echt contact met je te krijgen?”

Een goede opening op een feestje, zo’n vraag. Abbring suggereert alvast wat antwoorden: “Door vragen te stellen? Door zwijgend tegenover je te zitten? Of door samen de tango te dansen?” Abramovic reageert prompt: “Door te eten. Samen koken en dan samen eten. Dat schept een echte band.”

De grote verbinder

Eten als grote verbinder, zo’n uitspraak kun je zonder bezwaar onderbrengen in de categorie ‘clichés vol waarheden’. Overal ter wereld speelt voedsel een rol bij het samenbrengen van mensen, van de beschuit met muisjes bij de geboorte van een baby tot uitgebreide begrafenismaaltijden. Antropologen bestuderen die eetgewoonten graag.

In haar nieuwste boek Eating in Theory vertelt filosoof Annemarie Mol, hoogleraar antropologie van het lichaam aan de Universiteit van Amsterdam, dit soort verhalen ook. Ze neemt eten als uitgangspunt om, onder meer, opnieuw te vragen naar wat denken eigenlijk is, wat relaties zijn, wat mensen zijn. Of beter gezegd: eten is het startpunt, want ook voedsel verbouwen, dieren houden, koken en voedsel verteren komen voorbij.

Op Decartes’ adagium ‘Ik denk dus ik ben’ varieert Mol met: ‘Ik eet dus ik ben’. Wat betekent dat eigenlijk? Wie in een Chileense appel hapt, stopt een stukje Zuid-Amerika in haar mond. Dat stukje raakt vermalen in een lichaam. Is Zuid-Amerika nu onderdeel van mij? Die vraag trekt allerlei laadjes in het denken open. ‘Denken’ veronderstelt duidelijke grenzen tussen binnen en buiten, tussen het denkende ik en dat waarover het ik denkt. Bij nadenken over eten lossen die grenzen op.

Westerse filosofen zeggen weinig over eten

Zo bekeken is het vreemd dat eten in de westerse filosofie zo weinig aan bod gekomen is. Klassieke westerlingen als Plato, Aristoteles, Descartes, maar ook hun recente collega’s onder wie Arendt of Merleau-Ponty zien voedsel louter als noodzaak. Een grove samenvatting van hun opvattingen: eten onderhoudt het lichaam. Eten is een basisbehoefte die weinig toelichting behoeft. Punt.

Hannah Arendt (1906-1975) noemde het produceren van eten zelfs a-politiek. Voedselproductie beschrijft ze als arbeid die alleen bedoeld is om lichamen in stand te houden. En arbeid hoorde in haar theorie tot de laagste, minst interessante categorie van de menselijke conditie. Een treetje hoger bevindt zich het ‘werken’, dat onder meer de creatieve productie van duurzame goederen inhoudt. Als het hoogste niveau van menszijn beschouwde ze het handelen in de publieke ruimte, waaronder politiek bedrijven.



 Eten, contact, gesprek, menselijk, verbonden met elkaar Beeld Fadi Nadrous
Eten, contact, gesprek, menselijk, verbonden met elkaarBeeld Fadi Nadrous

Apolitiek

Maar denk nu eens aan een broodje kaas. De tarwe ervoor is geoogst in Oekraïne en komt via duizenden productiestappen bij een bakker die er evenzovele broodjes van bakt. De kaas is een bewerkt product van melk, afkomstig van een koe die haar kalf moet missen maar met een beetje geluk ooit de kleur groen van gras heeft gezien. Hoe heeft Arendt ooit kunnen beweren dat voedsel produceren apolitiek is?

Annemarie Mol verklaart dit soort gedachtekronkels uit het hiërachische denken waar de westerse filosofie patent op heeft. Hoewel filosofen als Donna Haraway, Bruno Latour en Marilyn Strathern al langer aan die veronderstellingen morrelen, blijft het idee hardnekkig dat mensen de intelligentste, meest complexe, meest autonome wezens van de schepping zijn. Menselijk exceptionalisme noemt Mol het, ofwel de arrogantie van het humanisme.

Wat mensen met dieren gemeen hebben, zoals eten, dat moffelen ze liever weg. Zelfs als het gaat om poepen, vinden mensen zichzelf bijzonder. Poep van dieren noemen ze mest. Die is bruikbaar op het land. Poep van mensen eindigt daarentegen in het riool. In het doorspoelen van de wc praktiseren mensen hun visie op de wereld. Zo blijkt wat ze waarderen en wat we onbruikbaar achten.

Je lichaam als machine

In feite is lichamelijkheid voor de exceptionele mens niet zo van belang. Bijgevolg heeft eten een lage status. Het dondert niet wat je eet, als het maar niet te veel en niet te weinig is. Kwantiteit staat voorop, uitgedrukt in kilocalorieën. Denk aan drinkpakjes met vloeibare voeding. Ze zijn niet alleen een harde straf voor ondervoede mensen, en vooral een treurige demonstratie van het aloude idee dat een lichaam een machine is die je met het juiste voedsel optimaal laat functioneren.

Ik weet nog hoezeer ik honger leed toen ik zelf in het ziekenhuis was beland. Als geboren zuivelhater had ik weinig keus: vieze vanillevla, plastic kaas op droog brood, muffe melk of, nog erger, karnemelk. Hoewel ik moest aansterken bleef ik honger houden.

Gevoel van menselijkheid

Mijn ervaring in een ziekenhuis is er slechts één, maar die stemt wel overeen met onderzoek van het Kenniscentrum Ondervoeding. Daaruit blijkt dat twintig procent van patiënten in ziekenhuizen ondervoed is. Ook bewoners van verpleeghuizen, asielzoekerscentra, revalidatiecentra of gevangenissen lijden onder de visie dat eten gelijk staat aan calorieën binnenkrijgen. Ze mogen zelden zelf koken. Ze moeten maar eten wat ze voorgeschoteld krijgen, en ze krijgen heel weinig ruimte om zelf te bepalen wat ze eten. Zo worden ze beroofd van de meest tastbare herinnering aan de wereld waar ze vandaan komen, uitgedrukt in geuren en smaak. Om maar te zwijgen van het gevoel van menselijkheid dat je krijgt door zelf je voedsel te koken en het met anderen te delen.

Mol beschouwt de fenomenoloog Emmanual Levinas (1906-1995) als een van de weinige filosofen uit de twintigste eeuw die eten verbindt met menselijke interactie. Als een vreemdeling aan de deur klopt, schrijft Levinas, en ik doe open, dan herken ik mijzelf in de vreemdeling. Ik zie een mens. En wat doe ik dan? Dan geef ik hem te eten. Ik eet de vreemdeling niet op, ik voed hem.

Levinas neemt herkenning van hetzelfde – ik zie mezelf in de ander – als voorwaarde voor respect voor die ander. Maar als ik mezelf niet herken in een wortel, of in een kip, zou je er dan volgens Levinas wel respect voor kunnen opbrengen?

Darmbacteriën voeden

Hier kom je op een terrein waar ons vocabulaire te veel sporen draagt van dat menselijk exceptionalisme, waardoor je helemaal niet meer weet wat eten eigenlijk is. Eten betekent dat je een andere substantie doodt door het te vermalen tussen je kaken. Tegelijkertijd voed je daarmee de twee kilo aan bacteriën die zich in je darmen bevinden, en waarmee je in innige symbiose leeft.

Natuurlijk zijn er verschillen tussen bacteriën, wortels en kippen, maar welke verschillen zijn relevant? Woorden breken je op, als het om dit soort ingewikkelde processen van eten, verteren en respecteren gaat.

Misschien moet je bij dit soort vragen eerst de diagnose beter begrijpen. Mol stelt dat het menselijk exceptionalisme uitgaat van dé mens die allerlei essentiële eigenschappen zou bezitten en waarin eten vanzelf de status van louter basisbehoefte krijgt. Erst kommt das Fressen, dan kommt die Moral, schreef Berthold Brecht in zijn Dreigroschenoper.

Een varken cadeau

Toch zijn er ook wereldbeelden waarin het eten juist allesbepalend is en wel moreel geladen is. Mooi voorbeeld daarvan vind je bij de Orokaiva, een volk uit Nieuw-Guinea. Zij veronderstellen dat mensen lijken op wat ze eten. Zo noemen ze zichzelf zwaar, omdat ze gebonden zijn aan de grond waar ze taro op verbouwen, een graan dat hen sterk maakt. Ook houden ze varkens. Toch eten ze alleen varken als ze het cadeau krijgen, wat hen verplicht om ook zelf varkens cadeau te doen.

De Orokaiva definiëren witte mensen als licht, niet alleen omdat ze licht van kleur zijn maar ook omdat ze lichte, makkelijk te vervoeren voedsel eten als rijst en blikvoer. Dat past bij deze wezens met zachte handen. Die reizen veel, ze kennen weinig verplichtingen. Ze verbouwen hun eten niet zelf, ze kopen het.

Nog zo’n opvallend kenmerk van witte mensen: ze houden hun bezit voor zichzelf. Ze delen het niet met iemand die armer is. Sterker nog, ze laten anderen hongerig achter, ook als ze zelf genoeg hebben of als ze beschikken over geld. Dat geld noodzakelijk is om eten te kopen, vinden de Orokaiva van oudsher diep immoreel.

Zo’n verhaal over lichte mensen die licht zijn omdat ze reizen en lichte dingen eten toont een heel andere indeling van de wereld. Eén die niet per se beter is, of moreel hoogstaander, maar één die je doet beseffen hoezeer je gevangen kan zitten in een denkkader dat ook anders kan. Anders moet, omdat wij, buitengewone wezens, hard op weg zijn om de aarde om zeep te helpen. Eten doe je niet alleen. De vraag is met wie – en hoe.

Annemarie Mol, Eating in Theory, Duke University Press, Durham & London, 2021.

Lees ook:

‘Gezondheid is niet de afwezigheid van ziekte, maar het vermogen om met het leven om te gaan’

Arts en onderzoeker Machteld Huber maakt school met haar ideeën over ‘positieve gezondheid’. Van de krachten die gezond maken, vindt ze zingeving ‘de sterkste’. Waar haalt ze haar ideeën vandaan?

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden