Maria Goos (66) wil bij de groep horen die het tij probeert te keren. Ze roept ouderen op zich niet als jongeren voor te doen en is blij met alles wat zich in haar leven heeft afgespeeld. Al moet ze er ook nog weleens om huilen.
I Gij zult de Here uw God aanbidden en hem liefhebben met geheel uw hart, geheel uw ziel en met al uw krachten
“God was voor mij een te abstract begrip, maar in Jezus kon ik wel geloven. Jezus was een mens. Hij droeg een jurk, had lang haar en een baard. Hij was een beetje zielig, maar ook héél goed voor de mensen en hij kon alles voor je oplossen als je maar lang genoeg zou bidden. Dat deed ik: Weesgegroetjes en Onzevaders, tot ik erbij in slaap viel. Jezus was mijn vriend.
Toen ik tien was, ging mijn vader dood. Mijn moeder besloot daarna niet meer naar de kerk te gaan. Ze begon me verhalen te vertellen over vroeger, toen mijn ouders arm waren en tevergeefs bij de diaconie om steun had gevraagd. Hoe verschrikkelijk vernederend dat was geweest. Ik denk dat mijn katholieke geloof, mede daardoor, tegelijk met dat van haar is verdwenen. Rond mijn veertiende begon ik heel diep na te denken over wat er – naast alles wat tastbaar was – nog meer kon bestaan. Het werd een soort geloof in het ongelooflijke; het onbenoembare, onbegrijpelijke wonder dat we leven noemen.
Ik zou het nu niet meer als een geloof omschrijven, maar de dankbaarheid is zeker gebleven. Natuurlijk gebeurt er van alles waarvoor je in eerste instantie niet dankbaar kunt zijn, maar ik ben dingen in de loop der jaren ook in een ander perspectief gaan zien. Ik zei het laatst nog tegen mijn dochters: als het leven een palet is, dan heb ik zo’n beetje alle kleuren er wel op zitten. De kleuren van verdriet, boosheid en eenzaamheid, maar ook kleuren van verbintenis en intense liefde. Het is een rijk leven, met alles erop en eraan, waar ik elke dag weer dankbaar voor ben.”
Maria Goos
Maria Goos (Breda, 1956) is schrijver. Ze begon bij het toneel, maar werd vooral bekend als scenarioschrijver, onder andere van de televisieseries Pleidooi en Oud Geld. Haar toneelstukken Familie en Cloaca werden ook verfilmd. Voor Loes Luca schreef ze de Uit het hoofd (laatste voorstellingen op 25 en 26 oktober) en zelf is ze nog tot 3 mei 2023 te zien in de theaterkomedie Seksklimaat. Voor de hele speellijst, zie: www.allesvoordekunsten.nl.
II Gij zult de naam van de Heer uw God niet zonder eerbied gebruiken
“In mijn stukken wordt bijna nooit gevloekt. Het is gewoon niet mijn stijl, maar dat wil niet zeggen dat ik er een voorstander van ben om woorden te verbieden. Door bijvoorbeeld te zeggen dat ‘neger’ een woord is dat niet gebruikt mag worden, geef je zo’n woord juist ongelooflijk veel kracht en macht. En je maakt jezelf ook zo kwetsbaar: als je dit tegen me zegt, dan ...
In 2007 kreeg ik kanker en op een dag kwamen mijn kinderen huilend uit school; ze hadden hun klasgenootjes de hele tijd het woord kanker horen gebruiken en dat deed pijn. Toen ben ik een eindje met ze gaan rijden in de auto en heb – raampjes dicht – aan één stuk door gescholden: kankerbus, kankerbrommer! Aan de kant met die kankerfiets! ‘Zo,’ zei ik, ‘dat was het, jongens. Een woordje. Meer niet. En het heeft helemaal dus niks met mij te maken’.”
III Gij zult de dag des Heren heiligen
“Sinds mijn scheiding [van Peter Blok, in 2013, AV] doe ik aan yoga en meditatie. Yoga voor de souplesse en de ademhaling, begeleide meditatie voor de bewustwording. Het is druk in mijn hoofd, altijd al geweest. Ik heb zeventien jaar een evenwichtsstoornis gehad, waardoor ik ineens kon omvallen. Het laatste jaar werd het zó erg dat ik mezelf letterlijk met Oxazepam overeind moest zien te houden, maar afgelopen juli ben ik geopereerd aan een lekkend evenwichtsorgaan. Ik hoef nu niet meer bang te zijn dat ik zomaar omval, waardoor ik een stuk rustiger ben geworden. Een Godswonder.”
IV Eer uw vader en uw moeder
“Dit is wat ik je over mijn vader kan vertellen: hij had knalrood haar, hij was geen bange man, geen volger, maar een ondernemer met een eigen smederij die failliet ging toen hij een ernstige nierziekte bleek te hebben. Ik kan me geen gesprekken herinneren, maar ik heb hem wel horen huilen, bijvoorbeeld toen het hem niet eens meer lukte om schilderijtjes in elkaar te zetten; een klusje waarmee hij nog een beetje hoopte bij te kunnen verdienen.
Op een dag was het, pats, zomaar ineens voorbij. Hij was in het ziekenhuis opgenomen en de buren werden gebeld – we hadden zelf geen telefoon. Ze waarschuwden mijn moeder die ik even later naar de kamer van m’n broer zag stormen. ‘Fons!’ riep ze, ‘Fons, word wakker! Papa is dood!’ Of: papa gaat dood, dat kan ook. Ik weet het niet meer precies. Er werd met mij niet over gesproken. Wat ik me wél herinner, is dat ons huis na de begrafenis vol mensen zat, dat er gebak was, dat het allemaal haast iets feestelijks had.
Mijn broer en zus zijn tien en vijftien jaar ouder. Binnen een half jaar na mijn vaders overlijden zouden ze allebei trouwen en het huis uit gaan. Vriendinnen van mijn moeder zeiden: ‘Zorg maar goed voor je moeder.’ Tegen een kind van tien. Belachelijk. Be-lachelijk. Maar het gaf mij op dat moment wel een enorme status; ik had ineens een belangrijke taak gekregen. Ik moest mijn moeder, die na mijn vaders dood volledig was ingestort, opvrolijken en overeind zien te helpen.
En zo veranderde ik van een introvert meisje in een clown; iemand met je wie je altijd kon lachen. Na twee jaar was ze redelijk opgekrabbeld. De dankbaarheid keerde terug en ze wist weer van de kleinste dingen te genieten. Maar wij waren inmiddels totaal afhankelijk van elkaar geworden. Toen ik auditie moest doen op de Toneelschool in Maastricht saboteerde mijn moeder de wekker. Ik mocht doen wat ik wilde – ze was anti-burgerlijk en had een zeer vrije geest – maar het moest wel in haar buurt gebeuren. Ik heb mijn zin doorgezet, ben uitgevlogen, maar voelde me vreselijk schuldig. Ik ging ieder weekend naar Breda, maar vertrok altijd met het gevoel dat het niet goed genoeg was geweest.
Ik woonde al in Amsterdam toen mijn moeder plotseling stierf. Ze was 74. Het was een hartverduistering; de kransslagader was al lange tijd aan het dichtslibben. Daarom was ze ook de hele tijd zo moe. Ik heb steeds gedacht dat mijn moeder tevreden was – na dertig jaar zorg, met een zieke man en weinig geld, had ze toch weer een mooi bestaan weten op te bouwen – maar daar ben ik later aan gaan twijfelen. Was het wel zo fijn voor haar? Is ze die laatste jaren toch niet erg alleen geweest en heeft ze haar verdriet daarover niet met me willen delen? Ik was 28 toen ze stierf, zonk weg in een diepe, diepe rouw. We woonden in een kraakpand – niet echt een huis – en nu had ik ook geen thuis meer. Ik was een tijdje ontzettend boos op de wereld, maar dat schoot niet echt op. Ik moest door. En eigenlijk, bedacht ik me op een gegeven moment, was ze niet écht weg. Ze zit in mij, in mijn broer en in mijn zus. Wij houden haar op die manier in leven.”
V Gij zult niet doden
“We maken de aarde kapot. Mijn voorstelling Seksklimaat gaat daar ook over: waar staan we nu in het leven en hoe is het zo ver gekomen? Hoe zijn we zo consumptieverslaafd geraakt en hoe komen we van die verslaving af? Sinds wanneer zijn we het normaal gaan vinden om voor 35 euro heen en weer naar Barcelona te vliegen? Wij – Sieger Sloot, Michiel de Jong en ik – komen in het stuk met vijf adviezen: minder zooi kopen, minder vlees eten, minder vliegen, groen stemmen – in ieder geval niet op een partij die een subsidie van zeventien miljard per jaar voor de fossiele industrie wil handhaven – en groen beleggen. Ik weet dat het heel moeilijk is om het tij te keren, maar ik hoor liever bij de mensen die het willen proberen dan bij de groep die zegt: wat maakt het allemaal nog uit? We gaan toch naar de kloten.”
VI Gij zult geen onkuisheid doen
“Het enige wat ik als meisje over seks te horen kreeg, was dat ik goed moest oppassen: mannen willen altijd en voor je ’t weet ben je zwanger. Wat die mannen nou precies wilden, werd er nooit bij verteld. En al helemaal niet dat seks leuk of fijn zou kunnen zijn. Ik wist van niks. Ik had dus bij de pastoor niet meer op te biechten dan de diefstal van een koekje, of dat ik misschien een keertje had gelogen. Ik vond het altijd een beetje eng daar, in dat donkere hokje, met die naar sigaren stinkende schim aan de kant van de tralies, maar ik herinner me ook nog goed hoe fijn het was om de absolutie te krijgen. Het was dan net alsof ik helemaal in het nieuw gestoken werd, met de prijskaartjes er nog aan. Na zo’n biecht was alles weer wit, kraakhelder en schoon. Van binnen en van buiten.”
VII Gij zult niet stelen
“Vroeger heb ik veel gestolen. Nooit van kleine kruideniers, altijd uit de grote supermarkten. Dat doe ik nog wel eens trouwens. Ik ga het liefst naar de Marokkaanse groenteboer hier op de hoek, maar als hij iets niet in huis heeft, móet ik wel naar Albert Heijn. Als ik daar ben, stop ik vaak stiekem een extra rood pepertje in m’n tas. Flauw hè? ’t Is niet echt pikken, eerder een beetje pesten. Voor mij is diefstal vooral de toe-eigening van dingen die eigenlijk voor ons allemaal bedoeld zijn: de aarde, de ruimte … Als je een hoge flat aan de kust van Zandvoort bouwt en daarmee de mensen die erachter wonen het uitzicht op zee ontneemt: dán steel je pas echt.”
VIII Gij zult tegen uw naaste niet vals getuigen
“Waarachtigheid staat bij mij hoog in het vaandel. Het leven ís al zo chaotisch; ik moet toch op z’n minst op mezelf kunnen vertrouwen? Mijn morele kompas is een paar jaar best van slag geweest doordat ik veel geld verdiende. Ik heb veel gereisd en veel te veel spullen gekocht. Ik dacht er toen niet over na, maar nu weet ik dat het niet deugt. We moeten eerlijker zijn, de waarheid onder ogen zien: we kunnen zo niet doorgaan.”
IX Gij zult geen onkuisheid begeren
“Ik ben een ontrouwe hond geweest, maar áls er iets was gebeurd, ging ik het wel meteen aan Peter vertellen. Verliefd worden, met een ander naar bed gaan: het overkwam hem ook wel eens, maar we vertrouwden elkaar. We waren 19 en 23 toen we elkaar leerden kennen, we zijn zo’n beetje in de toneelwereld opgegroeid. Je bent erg naïef als je denkt dat het er daar heel braaf aan toegaat.
Wij redden het samen wel. Dat heb ik altijd gedacht ... Sorry, maar het emotioneert me nog steeds. Je vroeg me net naar mijn vader, welke invloed zijn vroege dood op mijn leven heeft gehad? Peter was een vaderlijk iemand. Bij hem voelde ik me veilig. Dat zijn de dingen die ik – bewust of onbewust – in de liefde heb gezocht. Een man bij wie ik me veilig zou voelen. Een man die me nooit in de steek zou laten. Toen Peter, na 33 jaar, tegen me zei dat hij de laatste twee jaar van ons huwelijk ongelukkig was geweest, dacht ik eerst nog: ga maar even uitrazen, het komt wel goed.
Ik begreep waarom hij voor zichzelf wilde kiezen. Hij had het gevoel dat andere mensen zijn leven bepaalden: zijn ouders, zijn docenten, ik. Hoe pijnlijk ook, het leek me verstandig; hij zou gaan ontdekken wat hij nu eigenlijk voor zichzelf zou willen. En wij, wij waren zo’n goed stel: ook deze crisis zouden we overleven. Maar het liep anders. Hij is weggegaan en niet meer teruggekomen.
Ik ben oprecht dankbaar voor al die gelukkige jaren, maar het gemis blijft. Ik mis hem zoals hij was. Ik mis wat we samen hadden. Wat hij kapot heeft gemaakt – wat hij kapot móest maken om van mij los te komen – kan niet meer worden gerepareerd. En ik had ook niet krakkemikkig, halfslachtig, in Jezus’ naam dan maar, door willen gaan. Dat kan niet. Het is alles of niets. Ik ga er vol voor. Maar de consequentie van die intensiteit is ook dat ik er af en toe nog om moet huilen.”
X Gij zult niet begeren wat uw naaste toebehoort
“Dit vind ik wel een mooi gebod, omdat het kennelijk zo werkt dat het geluksgevoel afneemt als de economische ongelijkheid groter is. Je voelt je armer als de buren rijker zijn. Interessant, toch? Ben je liever een kleine vis in een grote vijver of een grote vis in een kleine vijver? Nee, ik weet het ook niet, ik wil alleen maar even de vraag opwerpen. Wat ik bij mezelf wel merk, is dat de tevredenheid toeneemt. En dat de bewijsdrang minder wordt. Sterker nog: ik zou mijn expertise graag met anderen willen delen. Dat mag sowieso wel vaker gebeuren. Wij, ouderen, hebben de ervaring. Waarom zouden we ons niet manifester uitspreken over het één en ander? Vanwaar die focus op jong? Waarom zou je je onder een hoody verstoppen en doen alsof je dertig bent? Kom uit die verdomhoek: oud, be proud!
Ik ben nu 66. Als ik net zo oud word als mijn moeder, heb ik nog acht jaar te gaan. Ik heb er heel vaak aan gedacht hoe mooi het zou zijn om met leeftijdsgenoten een soort woongroep te vormen, maar het probleem is: ik ben hier zo op mijn plek, in de buurt, in deze straat, in dit huisje. Ik zou elke centimeter vloeroppervlakte kunnen kussen, echt waar. Met andere woorden: ik fantaseer wel eens over iets anders, maar uiteindelijk wil ik toch liever houden wat ik al heb.”
Lees ook:
Maria Goos geeft een speelse kijk op seks en klimaat (★★★)
Hoe nachten vol margarita’s via iets prozaïschere gin-tonics kunnen transformeren in nuchtere ontbijtjes met een kopje thee. Waar het vervolgens gaat over onderwerpen die de volgende dag níet vergeten zijn. Over seks en klimaat, om maar iets te noemen.