Balans-lezing

Lezing Paul van Tongeren: Tegen het cynisme

null Beeld Merlijn Doomernik
Beeld Merlijn Doomernik

Denker des Vaderlands Paul van Tongeren hield donderdag in Groningen de eerste Balans-lezing, georganiseerd door de Rijksoverheid. De Nationale Ombudsman en de minister van binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties reflecteerden op het verhaal. Hiermee sluit de Denker des Vaderlands zijn termijn af. De volgende Denker, Marjan Slob, zal over twee jaar hetzelfde doen.

Marc van Dijk

1. De aanloop

Bij de voorbereiding van deze toespraak heb ik regelmatig een merkwaardig gevoel gekregen; een gevoel waarvan ik vermoed dat ambtenaren die stukken moeten schrijven het zullen herkennen. Het is een onbehaaglijk gevoel. Het komt hieruit voort dat je in je poging om goed werk af te leveren te maken krijgt met allerlei eisen die daaraan gesteld worden, beperkingen die eraan opgelegd worden, commentaren die erbij gegeven worden, en gevoeligheden die daarbij ontzien moeten worden. Langzamerhand dreigt dan een product te ontstaan waar weliswaar niemand meer over struikelt, maar waar misschien ook niemand meer iets aan heeft.

Ik vond het een mooie uitdaging om aan het eind van mijn periode als Denker des Vaderlands ook de Rijksoverheid een keer te kunnen toespreken in deze eerste Balans-lezing. Maar vervolgens moest dat wel worden ingepast in het kader van de bestaande programma’s waarmee die overheid haar eigen cultuur probeert te onderhouden.

Mijn achtergrond in de ethiek paste goed bij het programma ‘Dialoog en Ethiek’ van waaruit de suggestie kwam; maar vervolgens moest het jubileum van 175 jaar grondwet daar wel ook aan gekoppeld worden. Natuurlijk zou ik spreken als filosoof, maar tegelijk moest het wel zo praktisch mogelijk zijn. Enerzijds zou ik mij richten op de minister en de ombudsman, die op mijn verhaal zouden reflecteren, maar anderzijds moest ik mijn verhaal afstemmen op een publiek van alle ambtenaren; natuurlijk zou ik aandacht besteden aan het werk van beleidsambtenaren, maar primair zou het publiek bestaan uit mensen van de in Groningen en Assen gevestigde uitvoeringsorganisaties.

Ik was uiteraard volledig vrij om mijn eigen verhaal te houden en te zeggen wat ik wilde zeggen, maar naar aanleiding van een eerste opzet werd ik wel uitgenodigd voor een gesprek met een paar ambtenaren. Ik ben regelmatig bijgepraat door nog een andere ambtenaar. Hij voorzag mij van input en reageerde op mijn tekst nadat hij daarvoor weer een paar andere collega’s had laten meelezen.

Vervolgens kreeg ik te horen dat de communicatie-afdelingen van verschillende diensten alert waren; ze wilden mijn tekst vooraf lezen, zeker als er passages in zouden voorkomen die herleidbaar zouden zijn naar specifieke diensten of personen. Zoals gezegd: ik begon dus te vermoeden dat mijn ervaringen met deze ene lezing gingen lijken op wat veel ambtenaren regelmatig meemaken. Dat vermoeden werd door verschillende ambtenaren bevestigd.

Kortom: het was een interessante kennismaking met de binnenkant van de Rijksoverheid en de wereld waarin de rijksambtenaar dagelijks werkt. Ik ben al degenen die mij iets hebben laten zien van die wereld oprecht dankbaar voor hun hulp en commentaar, al heeft het soms mijn geduld op de proef gesteld. Het bracht me er uiteindelijk toe, alle concepten weg te gooien en het precies over dat laatste te gaan hebben: niet over die ervaringen, maar over dat geduld, dat volgens een bekend gezegde ‘een schone zaak’ zou zijn.

Weest u gerust: ik kies dat thema niet om daarmee de ombudsman te provoceren, die aan zijn laatste rapportage de ongeduldige titel gaf ‘De burger kan niet wachten’, en ook niet om de minister af te remmen in haar ijver om de kwaliteit van het werk van de rijksdienst te verbeteren met programma’s als ‘Dialoog en Ethiek’, met de bijgestelde ambtseed en andere initiatieven. Waarom dan wel? Omdat voor die verbetering en ter voorkoming van de ellende op het herstel waarvan de burger niet kan wachten, omdat daarvoor mijns insziens een bepaald soort geduld nodig is en omdat we dat in onze ongeduldige tijd gemakkelijk over het hoofd zien.

2. Geduld

Ik hoef in dit kader en op deze plek niet de grote schandalen in herinnering te roepen die mede aanleiding waren voor het programma ‘Dialoog en Ethiek’ en voor de aandacht voor ‘175 jaar Nederlandse grondwet’, in het kader waarvan ook deze bijeenkomst staat. De toeslagen-affaire heeft laten zien hoe de overheid zelf ‘ongekend onrecht’ heeft gedaan aan duizenden burgers; en ze is er nog altijd niet in geslaagd dat te herstellen.

Het ‘systeemfalen’ in de wijze waarop de gedupeerde burgers van het Groningse aardbevingsgebied jarenlang behandeld zijn, heeft tot rampzalige situaties geleid. Veel bewoners en ondernemers in Zuid Limburg wachten nog altijd op de toegezegde compensatie in verband met de overstromings-schade van juli 2021. En er zijn meer voorbeelden. Nog niet lang geleden was er sprake van ernstige vormen van racisme op Buitenlandse Zaken, regelmatig lezen we berichten over onmenselijke behandelingen van asielzoekers, schokkende verhalen over de jeugdzorg.

En achter al die verhalen zitten niet alleen regels en structuren en patronen, maar ook concrete individuen, ambtenaren die een stuk schrijven en het bijstellen totdat het geschikt bevonden wordt, die een advies formuleren in lijn met wat door de ambtelijke of politieke opdrachtgever gewenst wordt, die opdrachten uitvoeren en maatregelen handhaven, die accepteren hoe er over collega’s of burgers wordt gesproken.

Of .... die dat niet doen, die er vragen bij stellen, ertegen in opstand komen en ofwel uiteindelijk zich voegen maar zich inzetten voor verandering in de toekomst, ofwel weigeren en eruit stappen, of die hun ongenoegen uiten in een podcast of gespreks-sessie zoals die onder andere georganiseerd worden door het programma Dialoog en Ethiek. Of in een van die vele andere initiatieven die allemaal proberen de werkwijze van de overheid te verbeteren: ‘ambtelijk vakmanschap, ‘grenzeloos samenwerken’, ‘werk aan uitvoering’ en ‘loyale tegenspraak’.

Ook de aandacht die gegeven wordt aan het jubileum van onze grondwet en daarmee aan de grondrechten waaraan ook wettelijke bepalingen en maatregelen gehouden moeten worden staat in datzelfde kader. Want dat is ook een van de opmerkelijke ervaringen die ik opdeed in mijn voorbereiding voor deze lezing: dat er al zo enorm veel gebeurt op dit terrein. En al zo lang, want ik herinner me dat ik - alweer ruim 15 jaar geleden – ook zelf vanuit ons Centrum voor Ethiek heb bijgedragen aan integriteitsprogramma’s voor de overheidsdiensten. Hebben al die initiatieven die tot nu toe werden genomen dan allemaal niet geholpen? Je zou er cynisch van worden – zelfs zonder de verhalen over blootsvoets schilderen of dansend uitdrukken van het onzegbare.

En dat is precies één belangrijke reden om het over geduld te hebben; het geduld dat nodig is om ons te beschermen tegen het cynisme dat de moed opgeeft, dat niet meer meedoet, dat alleen nog meewarig hoofdschuddend kijkt naar al die pogingen om te werken aan een rechtvaardige overheid. De cynicus is ervan overtuigd dat we ons daarmee alleen maar voor de gek houden, terwijl er toch niets verandert.

Maar helpt geduld dan tegen cynisme? Ik zie al fronsende voorhoofden en opgetrokken wenkbrauwen en ik hoor al de tegenwerpingen. Ik zal proberen uit te leggen waarom mijn verwijzing naar het geduld niet nog extra brandstof vormt voor dat cynisme. Maar eerst nog een heel andere reden om het over geduld te hebben.

3. Ethisch dilemma

Ik heb inmiddels een aantal keren kunnen meedoen aan sessies zoals georganiseerd door het programma ‘Dialoog en Ethiek’. Beslist een leerzame ervaring. Indrukwekkend om te zien en te horen hoe individuele ambtenaren kunnen worstelen met het conflict tussen loyaliteit en moreel besef. Hoe moeilijk het kan zijn om tegenspraak te leveren, zelfs wanneer je bent aangesteld om tegenspraak te organiseren. Hoe lastig het kan zijn om collegiale verhoudingen te bewaren en tegelijk je geweten te laten spreken. Hoe verleidelijk het kan zijn om de verantwoordelijkheid voor een advies of een maatregel te laten bij de leidinggevende of bij ‘de politiek’. Hoe ongrijpbaar verantwoordelijkheid wordt in een zo hiërarchisch gestructureerde omgeving als de overheidsdienst. Individuele ambtenaren hoeven maar weinig moeite te doen om met voorbeelden te komen van situaties waarin zij – zoals ze het vrijwel altijd noemden – een ‘ethisch dilemma’ ervaren of ervaren hebben.

Ik zette aanhalingstekens om die woorden ‘ethisch dilemma’ en ik zei met opzet ‘dat ze het vrijwel altijd zo noemden’. De uitdrukking ‘ethisch dilemma’ kwam en komt voortdurend voorbij. Ik twijfel absoluut niet aan de oprechte bedoeling van degenen die die uitdrukking gebruiken, maar ik wil aangeven waarom ze niettemin misleidend is en zelfs potentieel gevaarlijk. Dat geldt zowel voor de term ‘ethisch’ als voor het begrip ‘dilemma’.

Het eerste is misschien minder belangrijk, maar ik noem het toch: ik denk dat het verhelderend kan werken om ‘moraal’ en ‘ethiek’ van elkaar te onderscheiden. Moraal heeft betrekking op het handelen; het is het geheel van ‘waarden en normen’ waardoor we ons laten leiden in ons handelen, of waarvan we vinden dat we ons erdoor zouden moeten laten leiden, of waarvan we tenminste vinden dat ‘ze’ zich erdoor zouden moeten laten leiden.

Ethiek is de (filosofische) theorie die over moraal nadenkt, die uitlegt wat de kern ervan is, waarop ze gebaseerd is, wat de daarbinnen gebruikte begrippen (zoals ‘plicht’ en ‘deugd’) betekenen, enzovoort. Er zijn verschillende moralen of althans verschillende morele opvattingen en ethische theorieën bieden methodes om die opvattingen te evalueren. Maar ook ethische theorieën zijn er weer in veelvoud omdat ze verschillende aspecten van onze morele ervaring centraal stellen. De zogenoemde ‘dilemma’s’ hebben betrekking op het handelen en zouden dus eerder morele ‘dilemma’s’ zijn.

Als het al dilemma’s zijn. Wat volgens mij dus niet het geval is. Ik probeer aan te geven waarom de term ‘dilemma’ hoogst problematisch is – en geef daarmee meteen een klein voorbeeldje van ethische reflectie.

Wat is een dilemma? Een dilemma heeft twee kenmerken. Het is de ervaring van een situatie waarin je (ten eerste) moet kiezen uit slechts twee mogelijkheden (en niet meer dan twee), en waarbij (ten tweede) die twee mogelijkheden even aantrekkelijk, of eigenlijk: even onaantrekkelijk of zelfs onacceptabel zijn. Daarom wordt het dilemma ook wel omschreven als een onmogelijke keuze.

Men spreekt wel van de twee hoorns van een dilemma, een zegswijze die teruggaat op het beeld van een stier waardoor je wordt aangevallen. Je gaat er hoe dan ook aan: de enige keuze die je hebt is of je eerst op de ene, of op de andere hoorn gespietst wilt worden. Zulke dilemma’s komen voor, denk bijvoorbeeld aan ‘Sophie’s Choice’, maar ze zijn – gelukkig – uiterst zeldzaam.

Concrete morele problemen in de werkelijke wereld zijn zelden of nooit van deze aard. Niet alleen zijn de mogelijkheden waartussen je moet kiezen zelden gelijk, maar vooral zijn het er bijna altijd meer dan slechts twee. Je kunt veel meer dan alleen maar kiezen tussen wel of niet een opdracht uitvoeren, wel of niet een maatregel handhaven: er zijn namelijk bijna altijd heel verschillende manieren waarop je iets wel of niet kunt doen.

Het lijkt misschien een kwestie van woorden, om van ‘vragen’ of ‘problemen’ te spreken in plaats van ‘dilemma’s’; maar taal is nooit onschuldig. De voorstelling van een probleem als een dilemma – hoe goed bedoeld ook – maakt dat probleem onoplosbaar. En door van een ‘ethisch’ dilemma te spreken wordt bovendien miskend dat de ethiek wel degelijk helderheid kan scheppen in de soms verwarrende morele ervaring.

Door morele problemen te benoemen als ‘ethische dilemma’s’ wordt voorgesorteerd op onverschilligheid en – opnieuw – cynisme. Want als je slechts kunt kiezen of je op de ene manier fout zit of op de andere manier, dan maakt het niet uit wat je doet, mis zal het toch gaan. Je kunt bij wijze van spreken de dobbelsteen laten beslissen. Voor wie het probleem zo ervaart, heeft het ook geen zin er nog langer over na te denken. Je kunt hooguit wat meningen of gevoelens uitwisselen, maar echt zin heeft het niet om er met anderen over te spreken, te zoeken naar ethische argumenten en naar mogelijkheden die ons rechtssysteem biedt om die te vertalen naar de praktijk. Dat kost alleen maar tijd… En met dat tijds-argument komt het geduld weer tevoorschijn, of beter: het ongeduld.

4. Welbewuste keuzes

Ik heb het over ethische argumenten, morele keuzes en morele gevoelens. Daarvan beweer ik dat ze veelsoortiger zijn dan zwart of wit, en dat ze tijd nodig hebben en dus geduld. Tijd om ze te laten opkomen, tijd om ze aan anderen voor te leggen, tijd om ze te toetsen. Uiteraard moet evident onrecht onmiddellijk bestreden en rechtgezet worden.

Maar situaties die we nu als evident ‘ongekend onrecht’ of ‘rampzalig systeemfalen’ beschouwen en die we zo snel mogelijk moeten herstellen, zijn wel voortgekomen uit een geschiedenis waarin concrete personen, welbepaalde keuzes hebben gemaakt en besluiten hebben genomen; hetzij expliciet geformuleerde besluiten, hetzij impliciete beslissingen, bijvoorbeeld om de elders genomen besluiten te volgen. Dáárover spreken ambtenaren als ze zich – bijvoorbeeld in het kader van het programma Dialoog en Ethiek – uitspreken over concrete casuïstiek.

Over het onrecht dat mensen is aangedaan in de toeslagenaffaire is iedereen het eens, maar wanneer we inzoomen op de kleine stapjes die door individuele ambtenaren, diensthoofden, directeuren, DG’s, SG’s, ministers zijn gezet in het traject dat hiertoe geleid heeft; als we inzoomen op de momenten waarop iemand wel of niet zijn of haar twijfels heeft geuit, wel of niet de effecten van het eigen handelen heeft getoetst, bijvoorbeeld aan de ooit afgelegde eed of gelofte, of aan de grondrechten zoals geformuleerd in de wet, al die momenten waarop men wel of niet collega’s en leidinggevenden heeft aangesproken, wel of niet zich heeft afgevraagd of een maatregel verantwoord kan worden tegenover alle betrokkenen, al die situaties waarin men wel of niet de vraag heeft gesteld tot wat voor een functionaris en wat voor een persoon men zich eigenlijk aan het vormen is door te handelen als men doet, wat voor gemeenschap we aan het vormen of juist aan het vervormen, aan het ondermijnen zijn door de regels en reguleringen die we ontwerpen, door de wijze waarop we handhaven of gedogen, en zo voort en zo verder; wie op dat soort momenten inzoomt, die ziet de vragen die beschermd moeten worden tegen het cynisme en tegen het ongeduld; vragen die tijd nodig hebben en dus geduld.

Misschien is ons wantrouwen jegens het geduld, zelf wel weer een symptoom van een zeker cynisme; het cynisme dat geduld identificeert met berusting en met niet-handelen. Die misvatting omtrent wat geduld eigenlijk is, is misschien wel kenmerkend voor onze tijd. We zijn alles zoveel sneller gaan doen – reizen, rekenen, regelen – dat we het wachten zijn verleerd en zelfs zijn gaan verachten.

Ook het pragmatisme dat politiek opvat als het oplossen van problemen voor ‘de mensen in het land’ is daar debet aan of is er een uitdrukking van. Het vergeet dat zulke ‘oplossingen’ geleid moeten worden door een idee over wat goed is voor de gemeenschap en dat zo’n idee onvermijdelijk bestaat in een strijd tussen verschillende ideeën. En ook die strijd vraagt tijd en geduld.

5. Woede en moed

Om te begrijpen over welk geduld ik het heb, moeten we een beetje afstand nemen van deze haastige tijd. Ik grijp daarvoor terug op de grote traditie van de deugdethiek, een traditie die christendom en islam, Griekse filosofie en hedendaagse levenskunst met elkaar verbindt. Geduld (praotès en hypomonè in het Grieks, patientia en sustinentia in het Latijn, ishan en sabr in het Arabisch) speelt daar een belangrijke rol. Het wordt er omschreven als het optimale midden tussen de twee ondeugdelijke extremen van de lauwe onverschilligheid van het cynisme aan de ene kant, en de ongeduldige haast van een blind fanatisme aan de andere kant.

Dat optimale midden wordt vervolgens uitgewerkt als geholpen door twee ondersteunende krachten: de woede enerzijds en de moed anderzijds. De woede staat voor de blijvende verontwaardiging over het kwaad dat bestreden moet worden of de hartstocht waarmee het ideaal nagestreefd wordt, en de moed voor de kracht om te verdragen, te dulden, dat het doel nog niet bereikt is. Niet gemakkelijk inderdaad, maar een deugd is dan ook geen brave middelmaat, maar een virtuositeit (ik herinner eraan dat virtus het Latijnse woord voor ‘deugd’ is). Geduld is de deugd van degene die op een virtuoze manier kan volhouden terwijl hij wacht.

Een dergelijke deugd is geen norm die opgelegd kan worden, maar een houding die geleidelijk gevormd wordt – tenzij ze verkommert, perverteert of misvormd raakt. Dat gebeurt als we er geen aandacht aan besteden, geen ruimte aan geven, geen tijd voor hebben. De deugd van het geduld vraagt om een cultuur waarin hij voortdurend uitgedaagd, gestimuleerd en gevormd wordt. Virtuositeit vraagt oefening en oefening vraagt tijd.

6. Wijsheid

Ja maar… hoe lang moeten we dan wachten? Het zal duidelijk zijn dat ik het niet heb over het terechte ongeduld dat de ombudsman benoemt als het gaat om de afhandeling van door de overheid veroorzaakte schade. Unaniem genomen besluiten of rechterlijke uitspraken moeten onverwijld en onverkort worden uitgevoerd. Maar de ethiek waarover ik spreek is eerder preventief dan curatief.

Maar opnieuw: hoeveel tijd moeten we dan nemen voor alles wat daaraan voorafgaat, voor het moreel beraad, de dialoogsessies, de heroverweging, de toetsing aan ons eigen rechtvaardigheidsgevoel, aan de hele gelaagdheid van ons rechtsstelsel van wet, jurisprudentie, algemene wettelijke bepalingen, grondwet en grondrechten? (Dat we in Nederland geen constitutioneel hof hebben, neemt immers niet weg dat iedere individuele ambtenaar de dingen waarmee hij of zij te maken heeft voor zichzelf kan toetsen aan het gelijkheidsbeginsel, de vrijheidsrechten en de zorgplicht van de overheid) Hoelang mag dit allemaal duren, vraagt de ongeduldige bestuurder.

Wie op die vraag, ‘hoe lang?’, een exact antwoord verwacht, is nog niet begonnen ethisch na te denken. Aristoteles schrijft ongeveer op elke bladzijde van zijn Ethica dat in de ethiek geen exactheid verwacht mag worden. Dat is wellicht hoogst ergerlijk, maar het te ontkennen is nog erger misschien.

Ongetwijfeld zijn er situaties waarin, momenten waarop gehandeld, besloten, ‘doorgepakt’ moet worden. Maar om dat moment te bepalen is oordeelsvermogen nodig: dat is de ‘wijsheid’ waarnaar de titel van deze bijeenkomst (‘wijs naar de wet’) ook verwijst. Ook deze wijsheid of verstandigheid is een deugd (de prudentia): het vermogen om knopen door te hakken op het juiste moment, niet te vroeg en niet te laat.

Deugdelijk leiderschap wordt door niets méér bepaald dan door deze deugd. Wie deze wijsheid mist, deugt nog niet als leidinggevende, hij zal van zijn leidinggevende de tijd moeten krijgen om haar te oefenen. Voor wie dit een teleurstellend antwoord vindt, formuleer ik tot slot vier suggesties die misschien een klein beetje meer houvast geven.

7. Morele consensus

(1) Ethiek kan wel degelijk helpen ons morele oordeel te verbeteren, maar er bestaat in de moraal geen definitieve of objectieve waarheid. We kunnen nu eenmaal niet objectief bewijzen dat iets goed of slecht, rechtvaardig of onrechtvaardig, passend of ongepast is. Het dichtst daarbij komt de overeenstemming tussen alle betrokkenen. Maar overeenstemming is iets anders dan een compromis, en vooral: geen enkele overeenstemming is definitief. We kunnen ons immers ook collectief vergissen. Alleen waar we de mogelijkheid voor dissensus borgen, mogen we aannemen dat we op grond van een bereikte consensus kunnen handelen.

(2) Er bestaat een dergelijke consensus. Ons rechtsstelsel is daarvan de uitdrukking. Alleen als we zorgen voor voldoende kennis van wet, jurisprudentie, algemene wettelijke bepalingen, grondwet en grondrechten, kunnen we voorkomen dat processen langer duren dan nodig is, en vooral: dat met een beroep op de wet maatregelen worden genomen die in strijd zijn met ons rechtsgevoel en met het recht in bredere zin.

(3) Om te voorkomen dat die uitdrukking van onze morele consensus een stolling wordt, dat de consensus zich afsluit voor dissensus, dat legaliteit tot legalisme wordt en dat de wet een instrument wordt om tegen de bedoeling van de wet in te gaan, daartoe is een voortdurend moreel gesprek en voortdurende ethische reflectie nodig. Dat betekent een andere blik op al die programma’s die ik eerder noemde: niet de cynische blik die alleen maar steeds weer nieuwe vergeefse pogingen ziet, maar de blik van degene die weet dat een tuin die je niet blijft verzorgen snel zal verkommeren. Ook na de vijf jaren van het programma ‘Dialoog en Ethiek’ zal de klus niet geklaard zijn. Blijvend onderhoud is nodig – ook al zullen daar steeds nieuwe vormen voor gevonden moeten worden.

(4) Tot slot en om het viertal vol te maken nog een extra viertal: de traditie van de deugdethiek waarop ik teruggreep is het kortst samengevat in de vier zogenaamde ‘cardinale deugden’ (dat heeft niets met kardinalen te maken, maar komt van het Latijnse cardo, dat ‘spil’ of ‘scharnier’ betekent): moed, maat, praktische wijsheid en rechtvaardigheid. Impliciet heb ik ze alle vier genoemd: het gaat in de overheidsdienst om rechtvaardigheid die bestaat in de juiste maat; om die te bepalen is wijsheid nodig en de moed om de tijd die het kost te kunnen dulden.

Een collega wees me er eens op dat tot ongeveer honderd jaar geleden in vrijwel alle overheidsgebouwen verbeeldingen van die vier deugden te zien waren, vaak nog aangevuld met de patientia, het geduld. Misschien is het een idee om ook die beeldtaal weer een herkenbaar gezicht te geven in de kantoren van de Rijksoverheid. Wie ze elke dag ziet, vergeet ze misschien niet.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden