BoekrecensieFilosofie
Laat de overheid nog wel ruimte voor verschillen in de samenleving?
★★★
Paul Frissen
De integrale staat. Kritiek van de samenhang
Boom; 304 blz. € 29,90
De schrijver
Paul Frissen (1955) is emeritus hoogleraar bestuurskunde aan Tilburg University. Eerder publiceerde hij onder andere Staat van verschil (2007), De fatale staat (2013) en Staat en taboe (2018). In zijn ‘Staat’-boeken bekritiseert Frissen een overheid die al decennialang belooft terug te treden, maar slechts uitdijt en daarbij een steeds ambitieuzer en verplichtender karakter krijgt.
Stelling van dit boek
Via regelgeving en ‘stille sturing’ worden burgers door de verzorgingsstaat gekneed tot het evenbeeld van hun elites: redelijk, tolerant, seculier, gezond, milieubewust, zelfredzaam. Met haar interventies stelt de staat zich niet op als Big Brother, eerder als ‘Soft Sister’. Dwang wordt pas gebruikt als verleiding niet meer werkt. Dan kan de staat natuurlijk terugvallen op haar zwaardmacht.
Lezen we hier nu een Great-Reset-achtige complottheorie? Nee hoor, benadrukt Paul Frissen, dit is simpelweg het uitvloeisel van het laat-moderne denken dat door politieke elites universeel is verklaard. In beleidsstukken van de overheid springt voor Frissen bijvoorbeeld al een aantal jaren het ideaal van de ‘integrale staat’ eruit: de wereld mag dan gebroken zijn door verschillen tussen mensen en groepen, beleidsmakers beloven dat ze die gebroken delen weer tot een ‘integraal’ geheel aaneen kunnen lijmen dankzij slimme social engineering.
Maar is het wel een taak van de staat om samenhang aan te brengen in de samenleving, laat de staat zo nog wel ruimte voor verschillen? Blijft er ruimte voor het perspectief van de corona-wappie, de religieuze conservatief, de snoeper die er geen kwaad in ziet om een dik lichaam te hebben, kortom voor het perspectief van mensen die er volgens de heersende orde geen rationeel wereldbeeld op na houden? Wanneer een staat de morele gelijkheid van burgers wil bevorderen is zij de facto totalitair geworden, stelt Frissen.
In de dagen van de verzuiling pretendeerde de staat niet de gebrokenheid van de samenleving op te heffen, ze bewaakte als een onpartijdige bemiddelaar de vrede tussen de gebroken delen. En zo hoort het in een democratie, schrijft Frissen: de politiek brengt verschillen tussen burgers tot uiting, en de staat dient die te beschermen en niet te beoordelen welke verschillen acceptabel zijn en welke niet.
Opvallende passage
‘Het verlangen naar samenhang, dat door het sublieme wordt gebruuskeerd of gechoqueerd, is dan ook te duiden als een verlangen naar beheersing of vermijding van het kwaad. Daarin is ook de relatie met de gebrokenheid van de wereld gelegen. Dat de mens deze gebrokenheid wil opheffen via allerlei strevingen naar eenheid, orde, beheersing en heelmaking is een immanent aspect van deze gebrokenheid. Het is een van de paradoxale kenmerken van het menselijk tekort.’
Reden om dit boek niet te lezen
‘Het cynisme zij me vergeven, maar de tragiek van de goede bedoelingen is persistent’, schrijft Frissen over het utopisme van de integrale aanpak. Niet voor niets siert Hieronymus Bosch’ beroemde verbeelding van de hel het omslag van De integrale staat: met goede bedoelingen…
Alle pogingen van de staat om het noodlot een loer te draaien, leiden volgens Frissen op tragische wijze tot een ander, mogelijk groter noodlot. Daarom ziet hij geen alternatief voor een politiek die ‘incrementeel, voortmodderend’ is. Dat klinkt passief en lijkt ook haaks te staan op Frissens pleidooi voor een politiek waarin strijd over beginselen en ideeën vooropstaat. Is zo’n strijd niet per definitie een botsing tussen verschillende ‘integrale’ wereldbeelden, gestold in partijprogramma’s?
Reden om dit boek wel te lezen
Met veel jeu legt Frissen beleidsmatige trendwoorden als ‘arrangementenwaaier’, ‘participatiewiel’ en ‘gedoogbeschikking’ onder een vergrootglas. Op vermoeid-geamuseerde toon schrijft hij over deze taaluitingen, alsof het om een grap gaat die hij al veel te vaak heeft gehoord. Methodisch ontmantelt hij contradicties en cirkelredeneringen, om zo de fundamenten van het integrale wereldbeeld bloot te leggen. Daarbij herhaalt de auteur telkens een intrigerende stelling, die je als de Wet van Frissen zou kunnen beschouwen: de politiek maakt een reeks gordiaanse knopen zichtbaar; de staat moet die koesteren, niet doorhakken.