In memoriamAd Simonis (1931-2020)
Kardinaal Ad Simonis (1931-2020): een omstreden en zachtmoedige herder
Kardinaal Simonis is woensdag overleden op 88-jarige leeftijd, meldt het aartsbisdom Utrecht.
Hij was tot in elke vezel orthodox en trouw aan Rome. Toch won Ad Simonis met zijn zachtaardige persoonlijkheid ook de sympathie van progressieve katholieken. Al zullen velen het hem dat ene Duitse zinnetje nooit vergeven.
Als Ad Simonis in december 1983 wordt geïnstalleerd als aartsbisschop van Utrecht staan bij de kathedraal betogers met een spandoek: ‘Go Rome’. Er zijn ergere verwensingen denkbaar, maar het is bepaald niet vriendelijk bedoeld. Simonis is dan al jarenlang samen met bisschop Gijsen de ideale schietschijf voor progressieve katholieken in ons land. Veel te conservatief, tegen homo’s en vrouwen en een zetbaas van Rome, klinkt het al te vaak om hem heen.
Vijfentwintig jaar later, bij zijn afscheid als aartsbisschop van Utrecht, klinken er heel andere geluiden. Gelovigen zijn er inmiddels achter gekomen dat Simonis in de grond een zachtmoedige herder is die door zijn eenvoud mensen voor zich inneemt. Meer een dorpspastoor met ouderwetse opvattingen dan een kille kerkleider.
Als voorzitter van de Nederlandse bisschoppenconferentie is Simonis tientallen jaren het gezicht van een verdeelde kerk geweest die steeds meer aan gezag verliest. In deze lastige rol miste hij het intellect en de diplomatieke gaven van zijn voorgangers Willebrands en Alfrink. Zijn bescheidenheid en doe-maar-gewoon-dan-doe-je-al-gek-genoegmentaliteit die Nederlandse katholieken zo graag zien bij kerkleiders, levert hem ook in deze rol uiteindelijk de gunfactor op.
Woensdag overleed Ad Simonis op 88-jarige leeftijd na een leven dat bijna in zijn geheel in dienst stond van de Moederkerk.
‘Het mystieke van het priesterschap trok me aan’
Ad Simonis groeit op in Lisse, in een groot tandartsengezin. Het zijn de jaren van het ‘rijke roomse leven’. Hij krijgt het geloof van zijn ouders mee en is daar altijd trouw aan gebleven. Als hij nog maar zes is, antwoordt hij op een vraag van een tante wat hij wil worden: priester. “Het rondlopen in een zwarte toog, met daarover een witte superplie, maar ook onbewust het deelhebben aan het mystieke van het priesterschap, trok me aan”, zou hij later tegen zijn biograaf Ton Crijnen zeggen. In 1945 gaat hij naar het kleinseminarie Hageveld in Heemstede, een middelbare school voor jongens die priester willen worden. Daar staat hij bekend als een gemiddelde scholier die ‘trouw is in de geestelijke oefeningen’. Minder goed is hij in voetbal. Als hij naar het vierde en laagste team wordt teruggezet, kapt hij ermee. Hij toont zich verongelijkt, een sentiment dat hem in de rest van zijn leven wel vaker parten zou spelen.
Uiteindelijk gaat Simonis naar het grootseminarie in Warmond en op 15 juni 1957 wordt hij Rotterdam tot priester gewijd. De droom van de zesjarige komt uit, maar zeker ook die van zijn moeder die het gevoel heeft met deze priesterzoon iets aan God te kunnen teruggeven. Simonis wordt kapelaan in Waddinxveen. Zijn bisschop stuurt hem in 1959 naar Rome om Bijbelwetenschappen te gaan studeren. Simonis was zelf liever in de buurt van zijn familie zijn gebleven.
In Rome zijn dan de voorbereidingen bezig van het Tweede Vaticaans Concilie, dat eerder dat jaar door de nieuwe paus Johannes XXIII is aangekondigd en de kerk bij de tijd moet brengen. Simonis maakt het concilie van nabij mee. Volgens de bekende Vlaamse theoloog Edward Schillebeeckx, die hem in de concilietijd in Rome tegenkomt, zou de jonge Simonis tegen het concilie en zijn besluiten zijn geweest. Volgens Simonis zelf was dat onzin. Wel krijgt hij steeds meer moeite met de houding van veel van zijn katholieke landgenoten, die vinden dat nu alles voortaan anders moet. Niets lijkt meer heilig. Alles wordt ter discussie gesteld, met als meest genoemde programmapunt de afschaffing van het verplichte priestercelibaat.
Dat en andere pijnpunten voor de Nederlandse katholieken – zoals de positie van de vrouw en de gezagsverhoudingen in de kerk – komen aan de orde op het Pastoraal Concilie in Noordwijkerhout, een landelijk beraad waar in aanwezigheid van de bisschoppen wordt gekeken hoe de conciliebesluiten zouden kunnen worden vertaald naar de Nederlandse kerkprovincie. Het Vaticaan kijkt met argwaan naar de vergadering, waarvan begin 1968 de eerste zitting wordt gehouden. Simonis roert zich in Noordwijkerhout en is vaak te vinden bij de interruptiemicrofoon. De vlotte debater met de klassiek priesterboord valt op, ook bij pauselijk nuntius Angelo Felici, die de beraadslagingen bijwoont en met goedkeuring ziet hoe Simonis met verve alles verdedigt waarvan Rome bang is dat het op het spel komt te staan.
Het Vaticaan heeft genoeg van die Hollandse vernieuwingsdrift
Begin 1970 neemt het Pastoraal Concilie een ontwerptekst aan waarin gepleit wordt voor de mogelijkheid van getrouwde priesters. De bisschoppen sluiten zich daar na lang beraad bij aan. Het Vaticaan heeft dan inmiddels genoeg van al die Hollandse vernieuwingsdrift. De opstandige Nederlandse kerkprovincie moet tot de orde worden geroepen. Als de Rotterdamse bisschop Jansen zijn ontslag indient, valt in Rome al snel de naam van Simonis als de man die moet beginnen met de herstelwerkzaamheden. Op 29 december 1970 volgt zijn benoeming als bisschop van Rotterdam. Van Simonis zelf had het allemaal niet gehoeven, maar tegen de paus zeg je geen nee.
Bij de meeste Nederlandse katholieken valt de benoeming van Simonis in Rotterdam volkomen verkeerd en er breekt in ons land een soort van katholieke burgeroorlog uit. Zelfs de staf van het bisdom moet aanvankelijk niets van hem hebben. Dat komt mede omdat Simonis duidelijk zegt waar hij voor staat. Als bisschop zegt hij trouw te zijn aan Rome, als katholiek noemt hij zich conservatief. “Zoals Paulus dat formuleert: onderzoekt alles en behoud het goede”, tekent hij daar dan bij aan.
Een enthousiast onderzoeker is Simonis niet. Dat hebben de gelovigen in Rotterdam al snel door. Maar toch kweekt hij naar verloop van tijd goodwill, als de mensen hem wat beter leren kennen. Wat ook scheelt is dat hij het kader in zijn bisdom grotendeels intact laat, heel anders dan wat zijn geestverwant bisschop Gijsen in Roermond doet. Uiteindelijk is hij te bang om door te drukken. Hierdoor zet Simonis de zaken nooit helemaal naar zijn hand, blijft veel bij het oude, maar blijven aan de andere kant grote conflicten in het bisdom Rotterdam uit.
De Nederlandse kerk is in de jaren zeventig verdeeld in een groot progressief kamp en een kleine, maar duidelijk aanwezige minderheid die vindt dat onze kerkprovincie weer in de pas van Rome moet gaan lopen. De bisschoppen Gijsen en Simonis zijn binnen de eveneens verdeelde bisschoppenconferentie vertegenwoordigers van deze stroming. In een poging het episcopaat weer op een lijn te krijgen, roept paus Johannes Paulus II de Nederlandse bisschoppen begin 1980 naar Rome voor een bijzondere synode. De meeste bisschoppen hebben de indruk dat ze op het matje woorden geroepen, terwijl Simonis en Gijsen juist bevestigd zien dat hun lijn de juiste is.
Als kardinaal Willebrands in 1982 de wens te kennen geeft te willen stoppen als aartsbisschop van Utrecht om zich weer volledig te kunnen wijden aan de oecumene, wordt Simonis gevraagd hem op te volgen. Weer heeft hij twijfels, weer geeft hij aan dat een ander wellicht geschikter is en weer wordt hij toch benoemd.
Ook de eerste jaren in Utrecht zijn lastig en ook hier is de ontvangst allesbehalve vriendelijk. Een aantal ongelukkige uitspraken van zijn kant maakt de zaak er niet beter op. Zo toont hij begrip voor huiseigenaren die uit gewetensnood homo’s geen kamer verhuurden. Het leverde hem een rechtszaak op, die hij wint. Het grootste dieptepunt in zijn bisschoppelijk leven is ongetwijfeld het bezoek van de paus aan ons land in 1985, dat gekenmerkt wordt door rellen, onverschilligheid van de massa en enthousiasme van weinigen. Johannes Paulus II neemt hem niets kwalijk. Als dank voor alle inspanningen wordt Simonis een paar weken na het bezoek tot kardinaal verheven.
Tot zijn eigen verbazing is hij in de kerk een middenfiguur geworden
Simonis is nooit een echte bestuurder geweest. Vergaderen vond hij dodelijk vermoeiend. Niet alleen in zijn bisdom, maar ook als voorzitter van de bisschoppenconferentie laat hij veel over aan zijn naaste medewerkers. Ook hier is hij dezelfde vriendelijke man die bisschoppen als de ambitieuze Wim Eijk en de rebelse Tiny Muskens in het gareel probeert te houden en zich oprecht zorgen maakt over de toekomst van de kerk in zijn land. Tot zijn eigen verbazing is hij dan inmiddels in de kerk een middenfiguur geworden, niet omdat hij zoveel veranderd is, maar omdat er bisschoppen bij zijn gekomen die nog compromislozer conservatief zijn dan hijzelf. Bij zijn afscheid in 2008 als aartsbisschop van Utrecht heeft woede over domme uitspraken plaatsgemaakt voor weemoed.
Hij wordt opgevolgd door Wim Eijk, de bisschop van Groningen-Leeuwarden. Het is een publiek geheim dat Simonis liever zijn hulpbisschop Gerard de Korte als zijn opvolger had gezien, maar verhalen als zou hij naar Rome zijn afgereisd om de benoeming van Eijk tegen te houden, spreekt Simonis met klem tegen. Als de nieuwe aartsbisschop eind januari 2008 in de Sint-Catharinakathedraal de zetel van Utrecht plechtig in bezit neemt, wast hij Simonis publiekelijk de oren door te wijzen op de deplorabele financiële situatie van het aartsbisdom die hij zegt te hebben aangetroffen. Simonis is furieus en voelt zich verongelijkt. De verhouding met zijn opvolger blijft daarna jarenlang koel. Het is nooit helemaal goed gekomen tussen de twee kardinalen.
In 2010 breekt ook in de Nederlandse kerk het misbruikschandaal uit. De naam van Simonis valt al snel, ook hij zou als bisschop steken hebben laten vallen. In de talkshow ‘Pauw & Witteman’ wordt hem om commentaar gevraagd. De kardinaal zegt: ‘Wir haben es nicht gewusst’. Simonis zegt wel vaker dingen extra hard om de aandacht ergens op te vestigen, maar deze beladen zin valt volkomen verkeerd. Dat hij de uitspraak letterlijk bedoelt, wordt niet opgemerkt en hij verliest veel van de sympathie die hij met zoveel moeite in de loop der jaren had opgebouwd.
Als Simonis in 2017 zijn zestigjarig priesterjubileum in Utrecht viert, is de kerk niet vol. Kardinaal Eijk is er wel. De oudste van de twee Nederlandse kardinalen laat zich daar nog een keer kennen als de cultuurpessimist die hij sinds die vermaledijde jaren zestig is geworden. In een toespraak beschrijft Simonis de secularisatie ‘die in feite ontgoddelijking betekent’, als de grote schaduw van zijn bestaan als priester en bisschop . “Ik sta er bij wijze van spreken mee op en ga ermee naar bed.” Het Lisse van zijn jeugd met het katholiek geloof als onomstreden middelpunt van het leven, lijkt verder weg dan ooit.
Na dit laatste feest verdwijnt de dan al ziekelijke kardinaal langzaam maar zeker uit het publieke leven. Soms zie je hem nog zitten bij een bisschopswijding, vooraan in het priesterkoor, een overlevende uit roerige tijden. Simonis speelde daarin een rol, vaak zelfs een hoofdrol. Maar als kerkleider is hij er nooit in geslaagd werkelijk zijn stempel op de ontwikkelingen te drukken. Hij zou overigens zelf de eerste zijn om dat toe te geven.
Simonis is geboren op 26 november 1931 en hij is gestorven 2 september 2020.
Lees ook:
Simonis, nog altijd een prima pastoor
In 2011 werd kardinaal Simonis 80 jaar, de leeftijd waarop een carrière bij het Vaticaan definitief eindigt. Voor de Nederlandse rk-kerk was dat een aderlating, schreef Stijn Fens.