De Franse filosoof René Descartes woonde maar een paar maanden in Alkmaar. Toch was dit volgens biograaf Hans Dijkhuis een bepalende episode voor een van de belangrijkste westerse denkers.
Aan zijn vriend Constantijn Huygens schreef René Descartes over Alkmaar: ‘waar ik ben zonder er te zíjn’. Het was zomer 1637 en Descartes had het ‘achterafstadje’ gekozen om er onder de radar te blijven, vertelt filosoof Hans Dijkhuis tijdens een wandeling door de Noord-Hollandse plaats.
Dijkhuis is zelf, na decennia in de hoofdstad gewoond te hebben, teruggekeerd naar zijn geboortestreek aan de Noordzeekust. De voorliefde die de van oorsprong Franse denker Descartes (1596-1650) voor deze streek gehad moet hebben, deelt Dijkhuis, die trouwens geen bewonderaar is van Descartes’ wijsgerig werk.
Hij integreerde uitstekend
Waar in Alkmaar de bekende filosoof precies gewoond heeft, is onbekend. Dijkhuis vermoedt dat het een herberg was. Opvallen deed hij niet want “hij integreerde uitstekend, sprak Nederlands, schreef het ook, en droeg zwarte kleding net als de calvinistische mannen.” Wandelend door het laat-middeleeuwse centrum wijst Dijkhuis de plaatsen uit Descartes’ dagen aan. In de smalle Magdalenenstraat, pal achter de Waag, stond de schuilkerk van de jezuïetenkerk. “Descartes zal er de mis hebben bezocht, hij was schoolgegaan bij de jezuïeten.”
En daar, op de hoek van de Doelenstraat, woonde Cornelis Drebbel, de geniale uitvinder van een microscoop en een onderzeeboot. Alkmaar eert hem met twee beeltenissen. Dijkhuis: “Hij was behalve uitvinder ook natuurwetenschapper. ‘Filosoof’ was je dan, iets anders dus dan wat we er nu onder verstaan. Hij heette ‘onse Alckmaersche Philosooph’.”
Ingehaald door de Leidse hoogleraar Snellius
De jonge René Descartes had bijna twintig jaar eerder kennisgemaakt met de Republiek der Verenigde Nederlanden, tijdens zijn Grand Tour, legt Dijkhuis uit. “Dat was een reis door Europa die jongeren uit de gegoede klassen maakten om kunst, politiek en wetenschap op te snuiven voordat ze aan hun carrière begonnen.”
Nederland beviel hem, hij keerde er terug en zou er bijna al zijn boeken schrijven. “In de Republiek wilde Descartes waarmaken dat hij de grote filosoof was waar men hem in Frankrijk al voor hield – filosoof in de moderne zin van het woord. Hij ontwikkelde een metafysica, die volgens hem als fundament voor de natuurwetenschappen moest dienen.”
Bij een fantasieloos hoekpand waar ooit de Latijnse School heeft gestaan, vertelt Dijkhuis hoe idolaat de jonge Descartes was van de medicus en natuurwetenschapper Isaac Beeckman. Die had hij leren kennen tijdens zijn eerste verblijf in de Republiek in 1618. “Hij vertelde Beeckman dat hij van niemand zoveel had opgestoken als van hem. Maar het belangrijkste wat Descartes van hem had kunnen leren – natuurkunde bedrijven door te meten en door toepassing van de wiskunde – heeft hij later rigoureus afgewezen, misschien wel omdat hij gebrouilleerd was geraakt met Beeckman. Descartes wilde de natuurwetenschappen louter in taal beschrijven, zoals ook Aristoteles in de Oudheid had gedaan. Daardoor was het natuurwetenschappelijke gedeelte van zijn leer, het cartesianisme, vrijwel meteen hopeloos verouderd. Hij legde het af tegen Galilei, Christiaan Huygens en Isaac Newton. Dankzij hen werd de natuurkunde in de zeventiende eeuw een exacte wetenschap.”
Descartes was er wel in geslaagd om, toen hij nog in Parijs woonde, de wetten van de lichtbreking te ontdekken. “Maar de optica werd toen nog niet tot de natuurkunde gerekend, eerder tot de wiskunde. En helaas kwamen die wetten op een andere naam te staan, die van de Leidse hoogleraar Snellius. Die was hem voor.”
Hij hield zijn dochter geheim uit angst voor een schandaal
Lopend door de Appelsteeg vertelt Dijkhuis dat hij met het dikke Descartes. Zijn Nederlandse jaren lacunes heeft willen opvullen, bijvoorbeeld over de maanden in Alkmaar. “Zulke details krijgen vaak weinig of geen aandacht in Engelse of Franse biografieën.”
Aandoenlijk is de geschiedenis rond Francientje, Descartes’ dochter, en haar moeder Helena. Hij zocht vanuit Alkmaar naar een geschikte plaats in de omgeving waar hij met hen kon gaan wonen. “Dat wilde hij dolgraag. Met Helena, zijn voormalige dienstmeid, was hij niet getrouwd, maar hij heeft haar altijd met respect bejegend. Toen zij later met een ander trouwde, betaalde hij een flinke bruidsschat voor haar. Waarschijnlijk heeft hij ook veel bijgedragen aan het levensonderhoud van Francientje.”
Niemand mocht te weten komen dat hij de vader was, zegt Dijkhuis. “Hij was doodsbang voor een schandaal. In de zomer van 1637 schreef hij een mysterieuze brief, waarin Helena voorkomt en een ‘nichtje’ van hem – dat is natuurlijk Francine. Verder is er sprake van een zekere ‘Meneer Godfroy’. Zijn identiteit is onbekend, maar ik toon aan dat het een vriend van Descartes was. Mijn interpretatie is dat Descartes met Godfroy een ingenieus plannetje smeedde om moeder en dochter onderdak te bezorgen, zonder het geheim van zijn vaderschap prijs te hoeven geven.”
Of het opzetje is geslaagd, blijft een raadsel, maar als Descartes niet veel later naar de kust verhuist, woont hij daar met Francine en Helena. Het gezinsgeluk duurde overigens maar kort; Francine overleed op haar vijfde. Descartes was er kapot van.
Hij haalde de filosofie van Aristoteles onderuit
In Alkmaar hield Descartes zich schuil om af te wachten hoe zijn boek Over de methode zou vallen. “Hij besefte dat velen dat als heiligschennis zouden ervaren, omdat hij de heersende filosofie van Aristoteles onderuit haalde. Dat was de wijsgerige vloer waarop de hele christelijke scholastiek was gebouwd.”
Descartes wilde dat de filosofie een nieuwe start maakte. Dat deed hij niet door zich te verhouden tot boeken vol geleerde gedachten – hij sleepte geen bibliotheek mee en las weinig – maar door vastigheid te vinden in het denken zelf, in een ‘methode’.
Die bestond, schreef hij, uit “betrouwbare en gemakkelijke regels die ervoor zorgen dat iedereen die ze precies in acht neemt nooit iets onwaars voor waar zal aannemen en dat hij zonder verspilde geestelijke moeite zijn kennis geleidelijk zal vermeerderen en zodoende tot ware kennis zal geraken van alles wat hij kan bevatten.” Die ‘methode’ zou álle wetenschappen omvatten. Het vaste punt vond hij in de overtuiging dat hij zich niet vergiste als hij zichzelf beschouwde als een ding dat denkt. In Over de methode formuleerde hij het zo: ik denk dus ik ben.”
Descartes heeft een revolte veroorzaakt
Daarop voortbouwend kwam Descartes met onbetwijfelbare ideeën over de ziel (‘het denken’) en de materie (‘uitgebreidheid’). Dat onderscheidt reet geest en lichaam uiteen – een gegeven dat de verhouding ertussen eeuwenlang zou problematiseren.
Descartes geldt als de vader van de moderne filosofie. “Filosofisch kwam hij wel ver”, erkent Dijkhuis. “hij heeft daarin een revolte veroorzaakt. Maar dat was zijn grootste ambitie niet, hij wilde een groot natuurwetenschapper zijn en dat is hij niet geworden. Eigenlijk vormde zijn filosofie, waarin hij alles in taal en redeneringen wilde vatten, zijn hindernis. Het cartesianisme had best succes, maar dat duurde niet meer dan een halve eeuw, de echte revolutie in de natuurwetenschap had hij gemist. Dat is zijn tragiek. Hij zat op een doodlopende weg.”
Descartes liet graag blijken dat hij het katholieke geloof trouw bleef, maar had ook protestantse vrienden
De kritiek op Over de methode (1637) was, zoals Descartes had voorzien, niet mals. Vooral gereformeerde denkers als Voetius veroordeelden Descartes’ inzichten. De Republiek stond officieel aan de kant van orthodoxe scherpslijpers als Voetius. Dijkhuis: “Toch was het intellectuele klimaat er tamelijk vrijzinnig en open. Descartes mocht zijn boeken schrijven en publiceren. En voor een katholiek als hij was Alkmaar een plek in de luwte. In die contreien woonden heel veel katholieken. Ze mochten hun geloof niet openlijk belijden, maar de autoriteiten gedoogden het, meer dan elders in Holland, bang als ze waren dat er anders opstand zou uitbreken.”
“Zijn Franse achterban wantrouwde het dat hij in een calvinistisch land woonde. Daarom liet hij graag blijken dat hij het katholieke geloof trouw beleef, met katholieke vrienden. Maar hij had ook heel goede protestantse vrienden, zoals Constantijn Huygens, die hem door dik en dun steunden in zijn vetes met theologen zoals Voetius.”
Op de pui van een onttakeld gebouw aan de Laat staat Vroom & Dreesman. Dijkhuis loopt eraan voorbij en houdt dan de pas in. “Hier stond ooit de Laurentiusschuilkerk. Daar was aartspriester Jan de Kater aan verbonden. Op Descartes’ verzoek leverde hij kritiek op zijn boek Meditaties, en die was heel mild. Descartes was er zo blij mee, dat hij die tegenwerpingen en zijn eigen antwoorden erop als onderdeel van zijn boek is gaan beschouwen. Volgens zijn eerste biograaf raakte Descartes bevriend met De Kater.”
Hij had teruggewild naar Egmond Binnen
Lopend over de Singel, langs de Molen van Piet, maakt Dijkhuis de balans op. “Alkmaar vormde een keerpunt in Descartes’ leven. Hij had tot dan toe in grote steden gewoond – Parijs, Amsterdam, Leiden, Utrecht. De volgende twaalf jaren in de Republiek bracht hij door op het platteland, in dorpen vlakbij de Noordzee. Hij moet veel van het Hollandse kustlandschap hebben gehouden. Hier sloot hij vriendschappen die hechter en langduriger waren dan met zijn vrienden in Frankrijk.”
“In 1649 scheepte Descartes zich in voor een verblijf van een paar maanden in Stockholm. Helaas werd hij ziek en stierf in Zweden. Op zijn sterfbed zei hij dat hij terug had gewild naar Egmond Binnen, het dorp vlakbij Alkmaar waar hij aan verknocht was.”
Dat er geen plaquette herinnert aan zijn verblijf in Alkmaar, verbaast Dijkhuis niet. “Dat had hij immers strikt geheim gehouden, en niemand weet waar hij heeft gelogeerd. Maar misschien krijgen ze door mijn boek inspiratie om er aandacht aan te besteden.”
Hans Dijkhuis, Descartes. Zijn Nederlandse jaren, uitgeverij Athenaeum, 560 blz., € 39,99.
Lees ook:
In Amsterdam liggen citaattegels bij de woon- en werkplaatsen van zeventiende-eeuwse filosofen. René Descartes woonde in de buurt van de Westerkerk. Op een tegel is Descartes’ beroemdste zin te lezen: ik denk dus ik ben.