Dierethiek
Hoe moeten we denken over dieren?
Hoe verhouden we ons tot dieren en hoe gaan we met ze om? Welke denkers kunnen ons helpen om antwoord op die vragen te vinden? In de vijfdelige serie ‘Denken over dieren’ stellen we de belangrijkste dierethici voor. In de eerste aflevering: Peter Singer en Tom Regan.
De term Dierendag is een beetje misleidend. In de praktijk is het vaak alleen een huisdierendag. Een bot voor de hond, een nieuw speeltje voor de kat – en dan ’s avonds een biefstuk of slavink op het bord. Jarenlang klonk daar vrij weinig kritiek op. Dit was nu eenmaal hoe het altijd gegaan was op Dierendag. En op andere dagen trouwens ook. Maar de laatste jaren lijkt er wat te veranderen.
Dierendag is voor sommigen nu Eet-geen-dierendag. Sowieso stijgt het aantal vegetariërs, flexitariërs en veganisten gestaag. Niet alleen omdat vlees eten slecht is voor het klimaat, maar ook met oog op dierenrechten en -welzijn. De gruwelen van de bio-industrie zorgden de afgelopen jaren voor verontwaardiging, ophef, protesten. Voor mensen die vlees willen eten, maar belang hechten aan het soort leven dat een dier geleid heeft, staan er beter-levensterren op de verpakkingen.
Filosoferen over omgang tussen mens en dier
Ook in de filosofie neemt de aandacht voor dieren toe. “Er komen steeds meer werkgroepen, lezingen en boeken over dierethiek bij, met name de afgelopen vijf jaar”, zegt Jozef Keulartz, emeritus-professor milieufilosofie aan de Radboud Universiteit, met een specialisme in dierethiek. Maar nieuw is filosoferen over de omgang tussen mensen en dieren – of, zo u wilt, mensen en andere dieren – allerminst. Vanaf de jaren zeventig is daar al serieuze aandacht voor. Keulartz: “Dat hebben we te danken aan de godfathers van de dierethiek: Peter Singer en Tom Regan.”
Met het werk van Singer (1946) en Regan (1938-2017) werd een heel veld van denken geopend. “Zij bereikten zowel de academici als het brede publiek”, zegt Franck Meijboom, universitair hoofddocent ethiek van mens-dier-interacties aan de Universiteit Utrecht. Singer en Regan worden vaak in één adem genoemd, maar hun denken over dieren verschilt sterk.
In 1975 publiceerde de Australische filosoof Singer ‘Animal Liberation’. Het boek is nog steeds voor veel dierenrechtenactivisten een soort bijbel. Een beetje ironisch is dat wel. Keulartz: “Singer bepleit helemaal geen dierenrechten. Hij zegt alleen dat we onnodig dierlijk lijden moeten voorkomen.” Singer is een utilist: hij gaat ervan uit dat een ethisch leven erop gericht moet zijn om de totale hoeveelheid geluk in de wereld te vergroten, en de totale hoeveelheid lijden te verminderen.
Uitgesloten van de morele gemeenschap
Mensen sluiten dieren ten onrechte uit van de morele gemeenschap, stelt Singer. Hij schrijft over ‘speciesisme’ (van species: diersoort), naar analogie van begrippen als ‘racisme’ en ‘seksisme’. Keulartz: “Mensen buitensluiten vanwege hun huidskleur of sekse vonden we ook lange tijd normaal. De emancipatie van dieren is voor Singer – en voor Regan trouwens ook – de volgende stap.” Speciesisme wijst ook op de ongelijkheid tussen dieren onderling. Een hond schoppen op straat vinden we dierenmishandeling, maar we betalen mensen om varkens te doden in een slachthuis.
Maar, zo klonk het lange tijd in de ethiek, mensen hebben een verheven status boven dieren. Wij zouden bepaalde unieke vermogens hebben, zoals het vermogen om te denken of te spreken. Een slecht argument, vindt Singer, want dan tellen pasgeboren kinderen en demente bejaarden ook niet mee. Hij vindt dat er een ander criterium nodig is om tot de morele gemeenschap te behoren. Dat vindt hij bij Jeremy Bentham, een van de grondleggers van het utilisme.
De vraag is niet of dieren verstand hebben of kunnen praten, schrijft Bentham in 1789, maar: kunnen ze lijden? En ja, dat kunnen ze. Alle gewervelde dieren (zoogdieren, vogels, vissen, reptielen en amfibieën) moeten volgens Singer daarom bij de morele gemeenschap horen. “Dat heeft ingrijpende gevolgen voor de bio-industrie, dierproeven en plezierjacht”, zegt Keulartz. Maar principieel uit den boze zijn ze niet. Het gaat Singer als utilist immers om ‘het grootste geluk voor het grootste aantal’. “Als een dierproef een medicijn tegen aids oplevert, valt dat vanuit het utilisme te verdedigen.”
The Case for Animal Rights
De Amerikaanse filosoof Tom Regan moet niets van dat pragmatische gedoe hebben. Anders dan Singer beoordeelt hij een handeling niet op de gevolgen, maar op het karakter ervan als zodanig. We mogen volgens Regan dieren principieel niet ‘gebruiken’, of dat nu voor consumptie, proeven of in een circus is. Zijn bekendste boek is ‘The Case for Animal Rights’ (1983). Daarin betoogt hij dat mensen dieren niet alleen moeten behandelen als middel tot een doel, maar altijd ook als een ‘doel op zichzelf’.
Verlichtingsfilosoof Kant paste dat idee ook toe, maar dan alleen op de mens: als je mensen als ‘dingen’ gebruikt, dan zondig je tegen hun menselijkheid. Dat is zo, vindt hij, omdat mensen rationeel en autonoom zijn. Regan wijst erop dat mensen die niet aan die criteria voldoen, zoals wederom baby’s en dementerenden, nog altijd meetellen. Meijboom: “Die status zou dan ook moeten gelden voor dieren die niet volledig moreel autonoom zijn, maar wel vormen van rationaliteit en doelgericht gedrag vertonen.”
Zelfbewustzijn
Voor Regan zijn dat alle zoogdieren. Keulartz: “Die hebben namelijk zelfbewustzijn, wat voor hem nodig is om een ‘subject van een leven’ te zijn.” Ze hebben ‘eigen levens’: ze hebben herinneringen en willen spelen, vrijen, kinderen grootbrengen. Hun leven heeft ‘inherente waarde’. Daarom stelt Regan dat deze dieren rechten verdienen. Maar die lijn moeten we wel met potlood trekken, zegt Meijboom. “Als blijkt dat vissen bewustzijn hebben, zouden ze volgens Regan ook rechten verdienen. Iets soortgelijks geldt voor Singer: als wordt ontdekt dat insecten pijn kunnen ervaren, behoren zij ook tot de morele gemeenschap.”
Het werk van Singer en Regan was baanbrekender dan we ons nu wellicht kunnen voorstellen. Meijboom: “In de jaren tachtig vielen proeven met vissen volgens de Nederlandse wet niet eens onder dierproeven. We erkenden vissen niet echt als dieren; je mocht alles met ze doen wat je wilde. Dat was het landschap waarin Singer en Regan opkwamen voor dierenwelzijn.”
Vegetarisme – laat staan veganisme – was destijds zoiets mysterieus, dat veel mensen zich er niet echt iets bij voor konden stellen. Daarom voegde Singer in ‘Animal Liberation’ het appendix ‘Cooking for Liberated People’ toe. Hij legt daarin onder andere uit dat je ook pasta zonder vlees kunt maken, en geeft een recept voor hummus. Regan schrijft in zijn epiloog dat de dierenrechtenbeweging niet voor bangeriken is. “Succes vereist niets minder dan een revolutie in ons culturele denken en handelen.”
Lees ook:
‘We mogen alles met dieren doen zo lang ze maar niet lijden’
Is er een reden om de mens in rangorde boven het dier te plaatsen? Filosofen Bas Haring en Frank Ankersmit verschillen van mening.