Essays
Hoe internet ons terugwerpt in de middeleeuwen van Montaigne: duister en wreed, maar ook onverwacht lieflijk
De Franse filosoof Michel de Montaigne (1533-1592) vergaarde wereldroem door zijn essays. Trouw-recensent en filosoof Tanny Dobbelaar verkent in zes afleveringen thema’s die in Montaignes leven spelen. Vandaag over nieuwe media die polarisatie veroorzaken.
Hij ijsbeert in zijn ronde torenkamer op de tweede verdieping van zijn kasteel op het landgoed Montaigne in de Périgord, ten oosten van Bordeaux. Soms kijkt hij door een van de drie ramen uit over zijn tuin, de hoenderhof en de binnenplaats. Het is er rustig nu. Geen spoor van de chaotische godsdienstoorlogen die de zestiende eeuw jaren onveilig maken.
Lopend over krakende planken inspecteert hij de balken aan het plafond, waarop tientallen citaten in zwarte letters zijn geschilderd. Ze komen van schrijvers uit de oudheid. De meeste zijn van Sextus Empiricus, de scepticus die wel geloofde dat de waarheid bestond, maar niet dat mensen die ooit zouden kennen.
Zie hem lopen, de kleine man, met de handen op de rug, met kleine passen langs zijn bureau dat tegen de enige rechte wand van zijn bibliotheek is geplaatst, tegenover de ronde muur waar duizend boeken op vijf planken boven elkaar staan.
Hij tilt zijn hoofd iets op. Zo leest hij onder meer:
Denken als een mens is voor een sterveling volmaakt (Sophocles)
Je karakter bepaalt je lot (Cornelius Nepos)
Mijn huis is waar de wind mij brengt (Horatius)
Niet de dingen zelf kwellen de mens, maar de meningen daarover (Epictetus)
Ieder argument kan worden omgekeerd (Sextus Empiricus)
Welke rol hadden die citaten voor Montaigne? Ze fungeerden als mentale bakens. Ze hielden zijn gedachten in een bepaald gareel, in de sfeer van de nieuwsgierige maar ook bescheiden onderzoeker voor wie geen standpunt in graniet gehouwen is.
Voor dit onderzoek naar zijn gedachten had hij eenzaamheid nodig. Zijn torenkamer bood hem die, zo herhaalt hij dat vaak in zijn essays.
Overigens overdreef hij die eenzaamheid behoorlijk. Niet alleen was zijn kasteel bevolkt met familie, gasten en personeel en onderhield hij vele contacten, ook liet hij zich graag voorlezen uit zijn bibliotheek of dicteerde hij zijn zinnen aan zijn secretaris.
Uitwerpselen van een oude geest
Soms verdenk ik hem van humble bragging, net als beroemde mensen die in het openbaar bekennen dat ze eigenlijk heel verlegen zijn. Hij presenteert zichzelf als een teruggetrokken man op leeftijd, met beperkte talenten: ‘Wat u hier in een wat geciviliseerdere vorm krijgt voorgeschoteld, zijn de uitwerpselen van een oude geest’. Toch laat hij zijn Essays drukken en inbinden en brengt hij ze onder de aandacht van de koning. Wellustig koketteert hij met zijn onwetendheid en zijn gebrek aan leeslust, maar hij strooit wel gretig met citaten van oude meesters.
Dit terugtrekken in eenzaamheid was dus gestileerd. Dat kun je eveneens beweren over zijn scepticisme. Met zijn beroemde adagium Que-sais-je? (Wat wéét ik nu eigenlijk?) koos hij geen partij in de bloedige strijd tussen protestantse en katholieke groeperingen. Hij streefde naar lijfsbehoud. Toen hij serieus begon met essayeren, was de Bartelomeusnacht in 1572 net achter de rug. Daarbij werden duizenden Hugenoten door katholieken vermoord en begon de vierde van in totaal acht burgeroorlogen.
In die conflictueuze tijd kon Montaigne gevaar lopen. Hij was katholiek maar ook bevriend met Henry de Navarra die zich tot het protestantisme had bekeerd en later de troon zou bestijgen. Theologie was politiek. Geen wonder dat hij zich over theologische zaken amper uitliet. Dat zijn moeders familie deels Sefardisch was, liet hij liever onbesproken. Joden hadden immers veel te vrezen van de katholieke inquisitie.
Scepticisme tref je nog steeds aan, bij twijfelaars aan de klimaatcrisis, bijvoorbeeld. ‘Ik stel alleen maar vragen’, zeggen zij. Lijkt hun scepticisme op dat van Montaigne? Nou, er is een groot verschil. Deze moderne vragenstellers koesteren vaak een onwrikbaar wereldbeeld dat ze juist niet betwijfelen.
Montaigne houdt niet van onwrikbaarheden. Tegelijkertijd is zijn scepticisme best conservatief. Hij stelt: als je niet weet wat waar is, dan kun je je maar beter vasthouden aan beproefde conventies. Een revolutie hoef je van deze scepticus niet te verwachten.
Dunne lijn
Montaignes scepticisme bevindt zich op een dunne lijn tussen binnen- en buitenwereld. Hij is niet helemaal in zichzelf gekeerd, en niet helemaal uitgeleverd aan de buitenwereld, maar altijd bewegend op de grens tussen binnen- en buitenwereld. Wandelend op die grens vooral, want: ‘[m]ijn gedachten vallen in slaap als ik ze op een stoel zet. Mijn geest functioneert niet als mijn benen hem niet in beweging zetten.’’
Vergelijk de naar het plafond starende Montaigne eens met een hedendaagse smartphone-gebruiker! De een kijkt omhoog, de ander knikt zijn nek langdurig omlaag. Er zijn overeenkomsten. Beiden voelen zich misschien autonoom maar beiden zijn ook kinderen van hun tijd, geleid door citaten of eindeloze berichtjes. Montaigne zou een enthousiaste websurfer geweest kunnen zijn.
Er zijn nog meer overeenkomsten. Net zoals onze huidige wereld onherkenbaar is opgeschud door nieuwe communicatiemiddelen, zo gebeurde dat ook met de zijne. Ga maar na: de boekdrukkunst vergrootte en verdiepte de wetenschappen, waar steeds meer mensen toegang tot kregen.
Feiten en meningen verspreidden zich sneller dan eeuwen ervoor. Velen hoopten ook dat deze nieuwe technologie zou leiden tot een humanere toekomst, maar ze veroorzaakte in feite veel oorlogsleed. Ter vergelijking: internet heeft de wereld voor veel van haar bewoners vergroot en verdiept, maar produceert ook veel desinformatie, verslaving, polarisatie en geweld.
Historici gruwen van dit soort parallellen – ze zijn ongenuanceerd grof, en daarin geef ik ze gelijk. Maar toch: de vergelijking brengt me op de gedachte dat internet ons terugwerpt in een middeleeuwse samenleving, even duister als kleurrijk, even wreed als onverwacht lieflijk, even wetteloos als onvoorzien saamhorig.
Montaigne had nog geen weet van natiestaten die hun burgers vrijheden en rechten garanderen. Struikrovers konden je op reis onverhoeds overvallen; zonder bescherming van een heerser was je je leven niet zeker; stadsbestuurders konden je verbannen als je opvattingen hun niet zinden.
Die wetteloosheid tref je ook in de digitale wereld aan. Hoezeer die ook je blik verruimt, veilig ben je er niet. De grote heersers van het digitale rijk kunnen je leven op elk volgend moment veranderen in een hel. Zoals Maxim Februari in Doe zelf normaal zo veel uitgebreider en preciezer beschrijft: we verliezen onze burgerlijke vrijheden binnen de rechtstaat omdat het digitale monster in alle haarvaten van onze levens trekt en er niet meer uit verdwijnt.
Afpakjesdag
Als algoritmen volledig gaan beslissen over, onder meer, conflicten, verzekeringen, sociale voorzieningen, dan gaat de rechtstaat stuk. Dan veranderen burgers in eendimensionale horigen, onderworpen aan algoritmen van bigtech. Dat draai je niet meer terug. Denk aan China, waar een keertje door rood licht lopen al kan leiden tot het inperken van je vrijheden. Of denk aan ‘afpakjesdag’, een term waarmee de Belastingdienst zichzelf in de toeslagenaffaire onsterfelijk heeft gemaakt.
Wat te doen? Ook hier biedt Montaigne inspiratie. Hij verrijkte en vergrootte zijn binnenwereld met formuleringen over wat hij echt belangrijk vond in zijn leven, zoals een afkeer van wreedheid en machtsmisbruik. Die formuleringen vervulden hem. Gevolg was dat hij alleen nog in de buitenwereld actief wilde zijn als hij trouw kon blijven aan zichzelf. En dat deed hij. Deze wereldberoemde essayist groeide uit tot een groot diplomaat, iemand die zich zonder egotripperij inzette voor vrede en rechtvaardigheid.
Misschien kunnen bezorgde burgers die beweging ook maken: steeds opnieuw formuleren wat noodzakelijk is voor een goed leven, voor een goede toekomst. Die vraag vereist belangeloze inzet en toewijding. De fysieke buitenwereld, de democratie, onze natuur: ze schreeuwen erom.
Lees ook:
Deel twee uit de Montaigne-serie van Trouw-recensent en filosoof Tanny Dobbelaar
Montaigne schreef zijn essays vooral voor zichzelf en noemde ze ‘monsterlijke lichamen’