In vroeger tijden wendde de mens in tijden van ziekte zich tot God en kerk. Kan het geloof ook nu - in corona-tijden - een uitweg bieden, vraagt het theologisch elftal zich af.
Vroeger, in tijden van pest en cholera, gingen mensen massaal naar de kerk als er een pandemie uitbrak. Dat denken we althans. Tegenwoordig doen we dat in elk geval niet meer. We kijken liever verwachtingsvol naar de medische wetenschap die hopelijk snel met een oplossing tegen het nieuwe coronavirus komt. Kerken focussen zich vooral op preventiemaatregelen: er worden geen handen meer geschud en er wordt geen wijn uit dezelfde beker gedronken. Maar heeft het geloof niet meer te bieden? Valt er theologisch nog iets te zeggen over hoe zulke virale dreigingen ons bepalen bij onze kwetsbaarheid?
Alain Verheij, theoloog en schrijver, moet direct aan bijbelverhalen denken waarin mensen ziek worden. “Het is inderdaad wel opvallend: ziekte is bij al die verhalen direct een geestelijke aangelegenheid. Job, bijvoorbeeld, is een heel bijbelboek ziek en betrekt dat direct op God. Er zijn allemaal psalmen waarin zieken zich bij God beklagen. Of neem de oudtestamentische koning Hizkia. Die wordt in de kracht van zijn leven doodziek, draait zich in bed naar de muur toe, en vraagt zich vertwijfeld af: waarom doet God mij dit aan? Bij ons zou die vraag niet zo snel opkomen. We kunnen het virus uittekenen, ontwikkelen vaccins en wassen onze handen. Iedere spirituele laag is eruit. Ik heb de afgelopen weken het tabblad van het RIVM open staan: nu God er niet meer is, is dat de hoogste autoriteit. Het RIVM beschikt, troost en vaardigt verboden uit. Als je ziet hoe heftig de gezondheidsdiensten in Zuid-Korea of China de gangen traceren van patiënten, zijn ze daar zelfs haast alwetend.”
Matthias Smalbrugge, hoogleraar Europese cultuur en christendom aan de Vrije Universiteit in Amsterdam: “Ik wil er toch voor waken een directe lijn te trekken tussen ziekte en het geloof. Natuurlijk, in de veertiende eeuw tijdens de pestepidemie gingen mensen naar de kerk, want ze dachten dat God hen strafte. Maar ze gingen ook al vóór de pest naar de kerk. Bovendien dachten ze dat het door de Joden kwam. Met andere woorden: het geloof en de kerk had bij dit alles een zeer twijfelachtige rol. Dat was nog voor de onttovering van de wereld. Dat was in de tijd van de negentiende-eeuwse cholera gelukkig al anders. Toen ontdekte men al gauw dat het met de hygiëne van het water te maken had – de kerken zaten toen sowieso al lang niet meer vol.
“Ook theologisch gesproken vind ik dat je de kwestie van het geloof vernauwt wanneer je die zo laat bepalen door het prisma van ziekte. Natuurlijk, mensen kunnen tijdens ziekte bepaald worden door wezenlijke vragen over het leven. Maar die vragen kunnen ook opkomen in tijden van geluk: tijdens een concert of gewoon terwijl je wegdommelt in de trein. Je moet ziekte en geloof niet eng op elkaar betrekken.”
Verheij: “Het is opvallend dat we vroeger geestelijke vragen belangrijker vonden. Daarna kwamen pas zorgen over fysieke gezondheid. In onze maatschappij is juist fysieke fitheid veel religieuzer geladen. Alle reclames die je ziet draaien om je lichaam. Om viriliteit, vitaliteit, jeugd. Dat is het hoogste goed, en de geest is daarbij veel minder relevant. In de kerk is het nu, in de aanloop naar Goede Vrijdag en Pasen, veertigdagentijd – quarantaine betekent ook veertig dagen. In deze veertigdagentijd proberen we even wat afstand te doen van die nadruk op vitaliteit.
“We herinneren ons juist de loser, degene die vroegtijdig het loodje legt, die niet kon aarden in de maatschappij. Jezus was een dertiger toen hij stierf. Als het goed is, ben je als deelnemer aan de vastentijd spiritueel beter voorbereid op de aanwezigheid van zo’n virus. Niet dat ik nu mijn handen niet meer hoef te wassen, en ik zal komende zondag de kerkgangers ook geen hand geven. Maar ik ben innerlijk gewend om op zijn minst na te denken over de optie van onheil. Het is een oefening om meer stil te staan bij de imperfectie van het leven.”
Smalbrugge: “Ja, de veertigdagentijd is een oefening in bezinning. Ik verzet me er wel tegen dat het hier zou gaan om een bezinning op onze sterfelijkheid. Je bezint je op de vraag: waar staat of valt mijn leven mee? In die zin heeft het geloof te maken met een bepaalde dimensie van het bestaan die gaat over kwetsbaarheid. En het staat op gespannen voet met het idee dat ons leven maakbaar is. Ik wil niet alleen negatief doen over die maakbaarheid, want juist door de wetenschap weten we al veel over de ziekte en kunnen we al veel doen.
“We kunnen natuurlijk nog steeds zomaar geconfronteerd worden met ziekte. Dan kunnen we in paniek om ons heen kijken, en nadenken over wie we de schuld kunnen geven: de Chinezen of de vakantiegangers naar Noord-Italië. Als het geloof ons dan kan leren om beter met onze kwetsbaarheid om te gaan, is dat mooi. Maar laten we het geloof niet reduceren tot steun voor moeilijke tijden. Geloof biedt geen oplossing voor onze kwetsbaarheid. Integendeel: het is zelf de ultieme kwetsbaarheid. Juist ons geloof drukt ons met de neus op het feit dat we de kern van ons bestaan niet in de hand hebben. Dat is de schoonheid ervan.”
Lees ook:
Het virus vertelt ons: onze levens zijn met elkaar verweven
Hoe maak je in deze tijd waarin de corona-epidemie alles lijkt te beheersen de juiste keuzes? Zijn wij als geïndividualiseerde westerlingen nog wel in staat om offers te brengen voor het collectief?