Het is de deugd die maakt dat je geraakt wordt

Deugden zijn geen beperkende normen of vage waarden, maar kwaliteiten waarin je uitblinkt. Vandaag: filosofe en dichteres Renée van Riessen over ontvankelijkheid. Die hebben we van nature. Op zoek naar ’de houding van de juiste openheid’.

Peter Henk Steenhuis

’Als ik er met mijn hond op uit trek, kom ik in het park al jaren geregeld een rennende vrouw tegen, met op haar arm een duif. Aanvankelijk staarde ik haar verbaasd na, ze hield haar arm gestrekt, het beest zat vol in de wind. Op een dag, toen ze in mijn buurt even pauzeerde, vroeg ik haar waarom ze zo met die duif in de weer is. De vrouw vertelde dat ze het dier jaren geleden in haar tuin vond, het was ten dode opgeschreven, had geknakte poten en een kapotte vleugel. Ze verzorgde de duif, hij knapte op maar kon niet meer vliegen. Toen ze dat ontdekte, besloot ze er met de duif op uit te trekken. Zij rennend, het beest op haar arm, enigszins fladderend met zijn vleugels. Zo geeft die vrouw de duif het gevoel dat hij nog een beetje vliegt. Deze vrouw bezit de deugd van de ontvankelijkheid.”

Ik zie haar rennen, maar ik heb nog geen idee wat ’ontvankelijkheid’ behelst.

„Het woord ’ontvankelijkheid’ komt van ’ontvangen’ en doelt op het vermogen te ontvangen. En met ontvangen doel ik dan niet op innen, op iets als loon ontvangen. Voor mij heeft ontvangen met bevindelijkheid of affectiviteit te maken, met het vermogen geraakt te worden.”

Het is iets passiefs.

„Inderdaad. En nu kun je vragen waarom zoiets passiefs een deugd is. Als je naar de deugdethiek van Aristoteles kijkt, zie je dat hij deugden telkens uitlegt als een midden tussen een te veel en te weinig. Het beroemdste voorbeeld daarvan is dapperheid, waarbij aan de ene kant lafheid staat en aan de andere kant overmoed. Op die manier heb ik ontvankelijkheid ook proberen te definiëren. Maar is dat wel een midden tussen iets? Het lukte me niet, ontvankelijkheid leek me geen deugd in Aristotelische zin. Ontvankelijkheid is namelijk iets wat we van nature al bezitten. Wij zijn ontvankelijk voor prikkels van buitenaf en ook voor gevoelens die ons van binnenuit raken of overweldigen. Maar voor die prikkels kunnen we ons wel openstellen of afsluiten. Misschien zou je ontvankelijkheid een houding kunnen noemen waarbij je de juiste openheid betracht.”

Aan de ene kant volledige openheid, aan de andere kant geslotenheid.

„Precies. En nu wordt het moeilijk, want wat is dan het juiste midden? Als we ons te veel openstellen, raken we overprikkeld. Wie overprikkeld is, sluit zich af; wie lang overprikkeld is, stompt af, met botheid als gevolg. Het juiste midden voorkomt dat we overprikkeld raken én dat we bot worden. Om dat juiste midden te vinden, moeten we luisteren naar ons innerlijk. Dat gaat niet vanzelf, dat moeten we leren.

Behalve aan de vrouw met de duif denk ik bij ontvankelijkheid ook aan schilderijen van de Annunciatie, het moment dat de Engel Gabriël aan Maria vertelt dat God haar uitverkoren heeft de moeder van zijn Zoon te worden. Maria lacht de boodschap niet weg, zij is ontvankelijk. Het is interessant te zien hoe schilders dat moment van ontvankelijkheid verbeelden.

De middeleeuwse schilder en monnik Fra Angelico kiest ervoor haar in een gang van het klooster van San Marco in Florence neer te zetten. Giorgio Vasari, anderhalve eeuw later, laat zien dat ze bij het lezen gestoord wordt als Gabriël haar toespreekt. Ze houdt zelfs haar vinger nog bij de bladzijde waar ze gebleven is. Eeuwenlang hebben schilders gemeend dat de Annunciatie niet lukraak in het dagelijks leven heeft plaatsgegrepen. Maria maakte zich bereid een dergelijke boodschap te kunnen ontvangen. En dit bereid maken is altijd een terugtrekken, hetzij in een klooster, hetzij in de stilte met een boek.”

Wij moeten ons terugtrekken om te leren luisteren naar ons innerlijk.

„Ja, en dat valt in onze cultuur niet mee. De Franciscaner monnik en theoloog Theo Zweerman, die in 2005 overleed, zei eens: ’Wij leven in een opvoeringscultuur.’ Daarmee bedoelde hij twee dingen. Wij leven in een cultuur die alles opvoert, alles moet meer, sneller en beter worden – denk aan een begrip als ’excellente school’. Maar hij bedoelde er ook mee dat alles letterlijk opgevoerd, gemanifesteerd moet worden. Wij treden voortdurend naar buiten, op studiedagen, bij uitvoeringen, bij wedstrijden. Zelfs kleuters worden ertoe aangespoord op maandagochtend te vertellen wat zij in het weekeinde allemaal gedaan hebben.”

Dat is juist erg sympathiek, zo’n klein kind dat, zittend op zo’n minikrukje, hakkelend formuleert wat ze gedaan heeft.

„Natuurlijk is het mooi dat er gevraagd wordt naar je belevenissen. Maar mijn kinderen zijn ook wel verward thuisgekomen omdat ze niets te vertellen hadden. Zij hadden in het weekeinde ’niets’ gedaan – niets van datgene waar de juf kennelijk naar vroeg. Door het stellen van zo’n vraag wordt een kringgesprek al snel een opvoering van welbespraakte kinderen uit actieve gezinnen, die moeiteloos een lijst bezigheden opsommen. Dat past in de opvoeringscultuur, de cultuur waarin uiterlijke bezigheden centraal staan.’’

En waarin het innerlijk schade oploopt.

„Dat moet wel. In ’Sein und Zeit’ ontdekte de Duitse filosoof Martin Heidegger dat ons bewustzijn niet alleen actief werkzaam is, maar ook voortdurend passief ontvankelijk voor de meest eenvoudige dingen: het weer, de fluitende vogel, de geur van verse koffie. Heidegger noemde deze werkzaamheid van het bewustzijn befindlichkeit. Hij kwam tot het inzicht dat deze passieve werkzaamheid van het bewustzijn overschreeuwd wordt door het actieve deel. Het uiterlijke leven overheerst het innerlijk, dat daardoor verdort.”

Je moet het innerlijk water geven.

„Flink sproeien en daarbij soms je oor naar binnen te luisteren leggen. Doen we dat niet dan maken we iets kapot, raken we vervreemd van onszelf en verliezen we het vermogen geraakt te worden door een geur, een klank, een beeld.”

We kunnen de deugd van de ontvankelijkheid alleen trainen als we ons terugtrekken uit het actieve, uiterlijke leven.

„Ja, maar dat betekent niet dat iedereen non moet worden, zoals Maria op het schilderij van Fra Angelico. Er zijn op dit moment duizenden mensen die zich tijdelijk even uit de maatschappij terug trekken: in kloosters, op yogacursussen, tijdens meditatieweekeinden. Maar je kunt ook gaan wandelen, de natuur intrekken.”

Even de drukte ontvluchten om hem straks weer aan te kunnen.

„Cynisch zou je het zo kunnen stellen, maar ik denk dat er meer aan de hand is. Je ziet in onze cultuur een tegenstroom ontstaan die zich tegen de opvoeringscultuur verzet.”

Terug naar het voorbeeld van die kleuters. Hoe kun je je verzetten tegen zo’n kringgesprek?

„Het was de verdienste van Martin Heidegger dat hij de passieve ontvankelijkheid onder het actieve bewustzijn vandaan heeft geschoffeld. Maar bij Heidegger blijft het over de eigen ervaringen gaan: mijn reactie op een geur, een opmerking, een regenbui. De Franse filosoof Emmanuel Levinas heeft diezelfde ’befindlichkeit’ uitgediept, naar een opmerkzaamheid voor wat anderen jou kunnen brengen. Ik ben dat aspect van zijn filosofie beter gaan begrijpen toen ik bezig was te schrijven over zijn godsdienstfilosofie. Daar heb ik het benoemd als een ontvankelijkheid voor het heilige, die een soort van leegte van je vraagt.

De juffrouw die tijdens het kringgesprek de vraag stelt: ’Wat heb je in het weekeinde gedaan?’ is te veel op activiteit gericht. Ze zet eigenlijk alleen een knop om, waardoor het kind wel of niet begint te praten. Zij zou ook kunnen vragen: ’Wat wil jij over het weekeinde vertellen?’ Die vraag is moeilijker, want eist van de juf dat ze actief deelneemt aan het gesprek, goed luistert en op het juiste moment vragen stelt. Een gesprek dat met die vraag begint, wordt pas een succes wanneer de vragensteller echt belangstelling toont.

Zo toonde de vrouw uit het park werkelijk belangstelling voor de gewonde duif. Eigenlijk heeft zij aan die duif gevraagd: ’Wat heb jij nodig?’ Wezenlijk voor een duif is, dat hij vliegt. Voor zij ver mogelijk geeft zij hem het gevoel dat hij vliegt.”

En terloops krijgt zij een goede conditie.

„Die gevolgtrekking is typisch voor onze cultuur. Wij vragen: ’Wat heb ik eraan?’ Wij hebben op zijn tijd allemaal wat aan elkaar - dat is maar goed ook. Maar toen zij die duif uit haar tuin opraapte, dacht deze vrouw niet: ’Wat kan ik eens aan dat dier hebben?’ Integendeel: door goed naar het beest te kijken, gebeurde er iets verrassends. Tenminste, ik vind het heel verrassend hoe zij op het gewonde dier heeft gereageerd. En door haar manier van doen, maakt zij ook mij er opmerkzaam op dat een gewonde duif niet per se hoeft weg te kwijnen. Maar om zo te kunnen reageren moet je de deugd van de ontvankelijkheid bezitten, anders raap je zo’n beest nooit op, laat staan dat je het op je arm zet en door het park gaat rennen.”

Renée van Riessen is dichteres en docent filosofie aan de Protestantse Theologische Universiteit en aan ArtEZ Zwolle. Ze schreef ’Man as a Place of God, Levinas’ Hermeneutics of Kenosis’ (Dordrecht 2007). Deze maand verscheen bij uitgeverij Prometheus haar laatste dichtbundel, ’Krekels in de keuken’.

Wilt u iets delen met Trouw?

Tip hier onze journalisten

Op alle verhalen van Trouw rust uiteraard copyright.
Wil je tekst overnemen of een video(fragment), foto of illustratie gebruiken, mail dan naar copyright@trouw.nl.
© 2023 DPG Media B.V. - alle rechten voorbehouden