Essay
De bekentenissen van arabist Jan Jaap de Ruiter
Ik wist dat het commentaar dat ik wilde leveren op een reportage van ‘Nieuwsuur’, over de queeste van jonge moslims naar de zuivere islam, exemplarisch zou zijn voor wie ik ben.
De reportage, in november 2017, deed verslag van jonge charismatische moslimpredikers die jonge moslims, in zalen waar mannen en vrouwen steevast gescheiden van elkaar zaten, opriepen een zuivere islam na te volgen. De twee in het oog springende geboden om dat te bereiken waren het niet meer luisteren naar muziek en het niet aanwezig zijn in omstandigheden waar alcohol geconsumeerd werd.
Ik werd vanzelfsprekend in mijn functie als arabist en islamkenner gevraagd mijn commentaar te leveren. Maar er speelde meer.
Van tevoren kreeg ik de reportage te zien. Tijdens het bekijken kwamen herinneringen in me boven van een verleden als pinkstergelovige christen. Tussen pakweg mijn 16de en 22ste was ik, Godzoeker die ik nu eenmaal van nature ben, terechtgekomen in de pinksterbeweging. Ik was actief lid van de ‘Koffiebar Sjofar’ in Bennekom en jaarlijks gingen we als groep naar de pinksterconferenties in Vierhouten onder de bezielende leiding van broeder Ben Hoekendijk en diens lieftallige vrouw Wiesje van de Stichting Opwekking.
Ook als ervaringsdeskundige
Het drong tot me door me dat ik bij ‘Nieuwsuur’ niet alleen commentaar zou gaan geven als arabist, maar ook als ervaringsdeskundige. Ik wist en weet namelijk maar al te goed wat het inhoudt om te streven naar een zuiver geloofsleven, van wel ‘in de wereld zijn’, maar niet ‘ervan’.
En zo geschiedde. Ik vertelde dat ik begrip had voor de intentie van de jonge moslims en moslima’s om het zuivere geloof te bereiken, mede omdat ik zelf ook ooit dat doel nastreefde. Anders, zo betoogde ik, zou ik, om de Arabische term te gebruiken, een moenafiq, een hypocriet zijn. Maar mijn oordeel over de predikers en de boodschap die zij uitzenden was minder mild. Hoe dan ook vind ik het gescheiden zitten in een zaal van mannen en vrouwen volstrekt onnodig.
Ook noemde ik de ‘muziek- en alcoholgeboden’ die de predikers opleggen een obstakel voor integratie. Immers, ons land is vergeven van de muziek in de openbare ruimte en ook wordt er op talloze plaatsen alcohol genuttigd. Mijden moslimstudenten dan voortaan de afstudeerceremonieën van collegastudenten met wie ze jaren opgetrokken hebben als daar wijn of bier vloeit, wat vaak het geval is?
Religieuze verleden
Mijn afkeer van deze praktijken en mijn diep gewortelde wantrouwen jegens predikers hadden natuurlijk niets te maken met mijn beroep als arabist en islamkenner. Het had alles te maken met mijn eigen religieuze verleden, waarin ik aan den lijve had meegemaakt dat de strenge regels die de religie ons oplegt niet te handhaven zijn, en waarin predikers niet zelden bezweken onder de verleiding van seks en geld vanwege hun enorme machtspositie tegenover de gelovigen.
De kritiek van sommige moslims was fel. Moslimvoorman Nourdeen Wildeman, met wie ik twee dagen later op de radio in debat ging, beet mij toe ‘jonge moslims hun geloof niet te gunnen’.
Ook mijn collega-arabisten en islamologen waren niet mals. Antropoloog van de islam Thijl Sunier diskwalificeerde mijn commentaar als ‘kletskoek’ en betitelde het zelfs als ‘heel kwalijk’.
Niet onberoerd
De kritiek liet me niet onberoerd. Ik besefte in de dagen na de uitzending meer en meer dat het niet alleen de arabist, maar ook ex-gelovige en burger van dit land, citoyen De Ruiter was geweest die commentaar had geleverd. Het zette me aan het denken. Had ik goed gehandeld? Moet je de ontwikkelingen binnen de islam in Nederland en België puur professioneel bekijken, of mag je als ervaringsdeskundige en burger ook je persoonlijke gevoelens en meningen ventileren?
Mijn grote frustratie als jonge pinkstergelovige kwam door mijn geaardheid. Daar kwam geen oplossing voor, behalve dat ik mijn homoseksualiteit maar moest intomen en zeker niet praktiseren. Helaas, gevoelens poets je niet weg. Onmogelijk.
Dat werd allemaal nog erger toen ik in 1981 een jaar als uitwisselingsstudent in Cairo in het sterk islamitische Egypte ging studeren. Weet je hoe lichamelijk jongens daar met elkaar omgaan? En weet je hoe verleidelijk ze soms waren en hoe aantrekkelijk?
Buiten de beschermde boezem
Buiten de beschermende boezem van de gemeente der gelovigen, en in een wereld waar - uiterst langzaam - nog per brief werd gecommuniceerd, had ik slechts mijzelf en het Woord van God. Maar ik hield het niet vol en dus besloot ik uiteindelijk mijn seksuele identiteit te accepteren.
Omgeven door veel moslims in Egypte beleefde ik zo mijn coming-out. Ik meldde dat vervolgens aan mijn pinksterbroeders en -zusters in Nederland die me, op een enkele uitzondering na, als reactie lieten vallen. Van de gepredikte broederschap en vergevingsgezindheid merkte ik weinig. Er volgden zware jaren waar ik met weinig plezier op terugkijk. Voeg ik daar nog aan toe dat onze pinksterleidslieden er een potje van maakten, met als meest sprekende voorbeeld Ben Hoekendijk die in seksuele zonden verviel. Het was treurig.
Het slagveld
Toen de storm na de Nieuwsuuruitzending was gaan liggen, overzag ik het slagveld. Ik zocht troost, vanwege de golf van kritiek die over me heen was gekomen en die mij verloren liet met hersenspinsels en influisteringen.
Het bizarre was dat ik die troost toch weer vond in de religie. Het waren de woorden in een lied van de grote moslimmysticus Mansur al Halladj (858-922) die mij omarmden: “Jij bent in mijn hart tussen mijn hersenspinsels.”
De ‘jij’ in deze tekst verwijst naar God die als grote trooster altijd in het hart zit, midden tussen ’s mensen waswas, het Arabische woord voor hersenspinsels.
Mijn ‘waswas’ is complex. Want er komt nog een dimensie bij. In de Nieuwsuuruitzending had ik als professional namelijk ook gezegd dat de islam die deze predikers verspreiden, er één is van segregatie en dat die variant kan uitlopen op geweld. De orthodoxie die zij prediken sluipt naar het salafisme en zodoende mogelijkerwijs naar het jihadisme, waarmee de grens van geweld wordt overschreden.
Grote commotie
Die analyse leidde tot grote commotie in conservatieve moslimkringen, maar ook bij collega’s. Maar ik volhard. Want ik ken de aanslagplegers in Barcelona, ik ken Neêrlands’ grootste terrorist sinds tijden, de Maastrichtenaar Sultan Berzel, die zich als IS’er op een plein in Bagdad opblies en daarmee meer dan twintig mensen de dood insleurde. Deze daders waren allemaal begonnen op dezelfde manier als de jonge mensen in de reportage. Zijn die jongeren daarmee allemaal terroristen in de dop? Welnee, maar ze staan dichter bij geweld dan ze beseffen. Wat ik deed was extremisme veroordelen.
Dat is die andere dimensie.
In heden en verleden heb ik extremisme in wat voor vorm ook altijd veroordeeld. Ik heb al vroeg de uitsluitingsideologie van de PVV geanalyseerd en bekritiseerd in publicaties en media-optredens. Het leidde tot veel ophef toen een student van mij in 2012 een bachelorthesis schreef over de vraag of de PVV fascistisch was en zijn conclusie bevestigend was. De PVV-leider en het PVV-smaldeel in de bevolking waren getergd. Dat leidde tot angstige situaties en kwam me op bedreigingen te staan.
Stormachtig
Het afgelopen jaar was voor mij sowieso stormachtig. Toen in januari een debat in het Amsterdamse theater De Balie uitliep op een oproep moslims het land uit te zetten, schreef ik daar een column over. In die tekst bezigde ik het woord Endlösung en noemde ik de Vlaamse publicist Wim van Rooy, die in De Balie aanwezig was en de mening is toegedaan dat de ‘islam het nieuwe fascisme is’. Van Rooy diende een klacht tegen mij in bij de Raad voor de Journalistiek omdat hij zich in zijn goede naam aangetast zag. De Raad sprak me trouwens vrij.
En dan was er nog mijn bijdrage aan het tijdschrift Zaman Vandaag. Dat is gelieerd aan de Gülenbeweging, die volgens Turkije verantwoordelijk is voor de coup in 2016. Ik citeerde een homo-imam uit Parijs, die stelde dat de profeet Mohammed, zou hij nu leven, moslimhomo’s in de echt zou verbinden. Een Turks tv-station, geleid door een zoon van president Erdogan, kreeg daar lucht van en startte een hetze tegen Zaman Vandaag en tegen mij. Die campagne kreeg in Turkije veel steun, want ik zou Mohammed beledigd hebben. Ik kan u verzekeren dat ook dat een zeer onplezierige ervaring was.
Twee kanten
Elke medaille heeft twee kanten, zei mijn moeder, en de waarheid zit ertussenin. Mijn vader vertelde me dat ik de hersens die ik had goed moest gebruiken om dat midden te vinden. Dat heeft mij gevormd, als arabist, als ex-gelovige en als citoyen. Dat zijn drie identiteiten die elkaar niet tegenspreken: ze delen een afkeer van extremisme.
De arabist zegt: dit soort islam leidt potentieel tot geweld. De ex-gelovige zegt: streven naar 100 procent religieuze zuiverheid is een vorm van extremisme die afbreuk doet aan je waarde als mens. En de citoyen zegt dat hij het gescheiden zitten van mannen en vrouwen extreem achterlijk vindt.
Moslims hebben mij de nieuwe Hans Jansen genoemd, naar de hoogleraar arabistiek die PVV-politicus werd. Omgekeerd: populisten hebben mij moslimvriend en NSB’er genoemd. Terwijl een Tilburgse collega me verweet standpunten te hebben waar Wilders zich niet voor zou schamen. Ik neem het allemaal voor kennisgeving aan en stel voor mezelf vast dat als ik aandacht schenk aan beide kanten van de medaille, ik goed zit.
Een leugen gedebiteerd
In mijn hele carrière als arabist heb ik constant een leugen gedebiteerd. Nu ik toch bezig ben aan een confessio, kan het geen kwaad deze op te biechten.
Op de vraag waarom ik indertijd Arabisch ben gaan studeren gaf ik steevast het antwoord dat ik gefascineerd was door een schrift dat onleesbaar leek en omdat ik geïnteresseerd was in wat er zich in het Midden-Oosten afspeelde. Dat mocht dan allemaal zo wezen, maar de echte waarheid was dat ik moslims wilde bekeren tot mijn ware pinkstergeloof. Ik wilde zendeling worden. Maar daar kwam het dus niet van, te meer omdat diezelfde moslims me - zonder het te weten en ik verwijt ze niks - tot mijn coming-out brachten.
Geslaagd
Toch ben ik in mijn missie geslaagd, en keren we dan terug naar het lied van Al Halladj waaruit ik al citeerde: “Mijn geloof voor mijzelf en het geloof van de mensen voor de mensen”, een vers dat overigens verdacht veel lijkt op Koranvers 6 van soera 109 ‘De Ongelovigen’: ‘Dus u uw godsdienst en ik mijn godsdienst.’
Ofwel: ik heb mijn religie en mijn opvattingen daarover, andere mensen hebben de hunne. Met moslim Al Halladj (en in diens kielzog de Koran) als inspiratiebron meen ik dat ik er geen frictie zit in mijn rollen als deskundige, geloof-ervaringsdeskundige en citoyen: ze verkondigen gedrieën de afkeer van alle extremisme.
Die boodschap wil ik overbrengen aan iedereen, moslim en niet-moslim. Toen dat besef diep in mijn ziel drong, kwam mijn geest tot rust. De ‘waswas’ verschrompelde tot een wissewasje.
Jan Jaap de Ruiter (1959) is als arabist verbonden aan de Universiteit van Tilburg. Hij schrijft voor diverse media en op zijn site janjaapderuiter.eu.