BoekrecensieGeschiedenis
Voor de bizon, tegen de wolf: de pioniers van de natuurbescherming hadden zo hun voorkeuren
Bizons afslachten en vogeltjes voor hun verentooi de nek omdraaien, kon eind negentiende eeuw niet meer. Bedreigde dieren is een fascinerend boek over de eerste natuurbeschermers.
Het begin van het natuurbehoud wordt in eigen land vooral geassocieerd met Jac. P. Thijsse en Frederik van Eeden, die op dat gebied beiden rond 1900 actief werden. Maar de wortels ervan liggen in de Verenigde Staten.
De Amerikaanse wetenschapsjournalist Michelle Nijhuis schreef een boeiend historisch overzicht over de pioniers van de natuurbescherming. Bedreigde dieren heet het, maar die in rode chocoladeletters geschreven titel op het omslag is misleidend; gedecimeerde diersoorten spelen in Nijhuis’ relaas hooguit de rol van aanjager.
Bizons bijvoorbeeld. De uitroeiing van deze iconische dieren maakte deel uit van de verovering van het Wilde Westen en had daarmee ook een politiek doel: door de bizons te vernietigen, vernietigde men ook het bestaansrecht van de oorspronkelijke inwoners die de blanke expansiedrang in de weg stonden.
Terwijl ooit tientallen miljoenen bizons over de prairies banjerden in kuddes die zo groot waren dat het leek of er een zwarte wolkschaduw over het land trok, stokte de teller aan het eind van de negentiende eeuw bij een paar dozijn wilde runderen.
Aan de bij ons tamelijk onbekende taxidermist William Hornaday hebben we te danken dat er nog bizons zijn. Hornaday schoot er eerst zelf nog een aantal en stelde die opgezet tentoon in een diorama in Washington, waarvoor hij zelfs echte grond uit Montana liet aanvoeren. Het bracht de dieren bij de mensen: de soort werd gered en er lopen nu weer ongeveer een half miljoen bizons rond in de Verenigde Staten.
Pioniers als Hornaday zorgden voor een doorbraak van de natuurbeschermingsbeweging. Min of meer in dezelfde tijd als waarin hij de bizons probeerde te behoeden ontstond er onder vogelliefhebbers weerstand tegen de hype om dameshoeden te versieren met vogelveren of zelfs compleet geprepareerde vogeltjes. Dit leidde in 1886 in Amerika tot de oprichting van de Audubon Society en drie jaar later in Engeland tot de (nu Royal) Society for the Protection of Birds.
Buiten de boot
Deze organisaties voor vogelbescherming ontstonden eigenaardigerwijs niet met het oogmerk om álle vogelsoorten voor overbejaging te behoeden: roofvogels vielen aanvankelijk buiten de boot. Natuurbeschermers van het eerste uur waren meestal jagers die zich meer zorgen maakten om de teloorgang van hun favoriete hobby – de jacht – dan over de natuur in het algemeen.
De gegoede heren, vrijwel altijd mannen van stand, waren in feite jachtbeschermers. Ze wilden waarborgen dat hun favoriete jachtbuit bleef bestaan. Roofvogels waren daarom concurrenten die bestreden moesten worden en datzelfde gold trouwens voor zoogdieren als wolven en coyotes.
Pas toen de iconische Amerikaanse zeearend dreigde uit te sterven verschoof die attitude. Tijdens het interbellum werd de nogal elitaire Audubon Society, die werd gedomineerd door jagers en de wapenlobby, dankzij de ijver van onder andere ornitholoog Rosalie Edge omgedoopt tot National Audubon Society en stopte de organisatie de steun aan de roofvogelverdelging.
Het begin van de ecologie
Overbejaging van predatoren als wolven en coyotes zorgden voor een overschot aan planteneters, met een kaalgevreten landschap tot gevolg. Ontbossing en overbegrazing konden leiden tot erosie en overstromingen. Verschrikkelijke stofstormen raasden over de kale en uitgemergelde bodems van het gebied dat bekend kwam te staan als de Dust Bowl.
Nijhuis beschrijft hoe in het eerste kwart van de twintigste eeuw een nieuw vakgebied ontstond in de Verenigde Staten, de ecologie. Men begon de samenhang in te zien van flora, fauna, bodem, water en lucht. Wat later kregen milieubeschermers aandacht voor de teloorgang van ecosystemen en zaken als lucht-, bodem- en waterverontreiniging, ook in internationaal perspectief.
Een belangrijk breekijzer in de strijd tegen de verwoesting van de natuur was volgens Nijhuis de publicatie in 1962 van Rachel Carsons Silent Spring. Zij richtte haar pijlen op een vondst van chemicus Paul Müller. Deze Zwitser had de Nobelprijs voor Geneeskunde gekregen voor zijn ontdekking van het grote verdelgingseffect op ongedierte van een stofje met de naam dichloordifenyltrichloorethaan: DDT.
Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog werd DDT rondgestrooid alsof het poedersuiker was. De gevolgen zouden desastreus blijken en het door Carson geschilderde schrikbeeld van een stille lente zonder vogelzang had zijn uitwerking. Haar werk vond weerklank bij John F. Kennedy en bij zijn minister van binnenlandse zaken, Stewart Udall (die in zijn bewondering zo ver ging dat hij in 1964 de kist van de vroeg overleden Carson zou helpen dragen).
Valkuil
Er zijn diverse interessante overeenkomsten tussen de Amerikaanse en de Nederlandse geschiedenis van het natuurbehoud. In beide landen was het aanvankelijk een ietwat elitaire en masculiene aangelegenheid. Ook de oprichters van Natuurmonumenten in 1905 waren allemaal mannen.
Bedreigde dieren eindigt met recente ontwikkelingen, zoals het toekennen van rechten aan natuurfenomenen en de acties van de in 2018 opgerichte beweging Extinction Rebellion. Neokolonialisme is volgens Nijhuis een valkuil bij de hedendaagse natuurbescherming. Er kan een discrepantie ontstaan tussen aan de ene kant de wensen van westerse natuurbeschermers en aan de andere kant de noden van inwoners van bijvoorbeeld dorpen in Afrika. Olifanten beschermen is belangrijk, maar als de dikhuiden de oogst vertrappen, ontstaat een andere urgentie. De strijd voor de natuur en het milieu is nog lang niet gestreden.
Michelle Nijhuis
Bedreigde dieren. Over pioniers van de natuurbescherming en de geschiedenis van natuurbehoud
(Beloved Beasts)
Vert. Hanneke Bos, Ineke van den Elskamp, Pon Ruiter
Atlas Contact; 368 blz. € 29,99