Van de rits tot de beha en patatfriet: vijftig innovaties waar we niet meer zonder kunnen

Wie heeft de frietcultuur bedacht? De Belgen natuurlijk. In de Ardennen frituurde de bevolking vis uit de Maas. Toen er tijdens strenge winters halverwege de achttiende eeuw niets werd gevangen, vonden de Walen een alternatief door repen aardappels in het vet te gooien. Een paar decennia later stond het hele land vol frietkotten.

Langzaam verspreidde het fenomeen zich noordwaarts. Het eerste Nederlandse friethuisje was in 1869 op de kermis van Breda te bewonderen. De Randstad werd pas na de Tweede Wereldoorlog veroverd. Daar geen frietkotten, maar snackbars, volgens Jaffe Vink ‘een morsig Engels woord voor een kille tent met formica meubilair’.

In De uitvinding van patatfriet zijn vijftig van de honderd verhalen gebundeld die Vink enkele jaren geleden schreef voor Letter & Geest. Vijftig innovaties die het leven veranderden, vereenvoudigden en veraangenaamden: van blikopener tot schroevendraaier, van beha tot rits, van lift tot stortbeton.

Het zijn mooie, compacte geschiedenissen (met fraaie illustraties bovendien) van de vernieuwingen van toen. Revelaties waarbij we tegenwoordig geen seconde meer stilstaan, maar niet zouden weten wat we zonder ze zouden moeten.

Jaffe Vink
De uitvinding van papatfriet. En 49 andere uitvindingen die ons leven hebben veranderd
WBOOKS; 160 blz. € 24,95