BoekrecensieRoman
Swanborn schetst een sappig beeld van de jaren tachtig maar heeft nog veel meer te bieden
Met vaste hand schetst Peter Swanborn in deze fijne roman een ontroerend portret van een jeugd die laveert tussen overmoed en hedonisme.
Wat is dat toch met die jaren tachtig? De revival van die zo verguisde periode van jeugdwerkloosheid, hard conservatisme en slechte muziek duurt nu al zowat twintig jaar. Het begon met de herwaardering van de plastic-pop, in de jaren tien werd het zelfs acceptabel om Duran Duran en A-ha te luisteren. De afgelopen jaren is de hype overgeslagen op televisieseries. Stranger Things op Netflix dankt zijn populariteit niet in de laatste plaats aan het fijne jarentachtig-sausje en in Nederland smulden we onlangs van De verschrikkelijke jaren tachtig, de dramaserie van Kim van Kooten: glimmende trainingspakken, walkmans, telefoons met grote drukknoppen, heerlijk.
Nu is er Onder het luchtspoor van Peter Swanborn, die als dichter vijf bundels publiceerde en met deze roman als prozaschrijver debuteert. Ook Swanborn dient de jaren tachtig smakelijk op: platenzaken, diaprojectors, kraakpanden, The Clash, Tarkovski, Fassbinder, de Sociale Dienst, telefoons waar kwartjes in moeten… je moet minstens vijftig zijn wil er een lampje gaan branden.
Is dat erg? Nou, nee. Swanborn heeft veel meer te bieden in deze roman dan een sappig tijdsbeeld. Sterker, nog beter dan in de hierboven genoemde series slaagt Swanborn erin de sfeer van de jaren tachtig te koppelen aan de thema’s die hij wil behandelen: de overmoed van de jeugd, het wilde geraas tussen hoogmoed en onzekerheid, tussen geldingsdrang en lui hedonisme, de noodzaak of de nutteloosheid van het maken van kunst en ten slotte: spijt en afscheid.
Uitvreters en geestverwanten
Arend Zwart is een jonge kunstfotograaf die na een paar mislukte opleidingen aan kunstacademies terugkeert naar de stad van zijn jeugd (duidelijk Rotterdam, maar de stad wordt niet bij naam genoemd).
Dat terugkeren doet hij niet met hangende pootjes, integendeel, hij laat zijn ouders links liggen en is vast van plan op eigen kracht de kunstwereld te veroveren. Dat is een kwestie van tijd, meent Arend, alleen moet hij eerst nog even woonruimte vinden.
Voor het vinden van een woning is rondhangen in de buurtcafés en clubs een prima strategie (want geen internet, we zeggen het er maar even bij).
Arend ontmoet er een stelletje kunstenaars, uitvreters en geestverwanten die al snel zijn beste vrienden worden, al is iedereen vooral met zichzelf bezig. Het lukt hem een enorm pand aan de singel te kraken, waar hij gaat wonen met de mysterieuze Barbara, ieder op een eigen etage. Wat er verder gebeurt: Arend vraagt een uitkering aan, hangt in de kroeg, maakt (mislukte) kunstprojecten, doet (mislukte) reparaties aan het bouwvallige huis.
Het lijkt niet veel om het lijf te hebben, maar Swanborn schrijft verrukkelijke scènes. Het is soms puur slapstick, zoals wanneer Arend het granol op de muren glad probeert te stuken en boven hem de waterleiding knapt. Niets loopt zoals het moet en steeds gaat hij de tegenslagen koppig te lijf met zijn arrogante kunstenaars-act: ‘Het moet genadeloos zijn, nietsontziend. Als ik ergens een hekel aan heb is het wel sentiment.’ Tja, Arend en zijn vrienden, ze zijn heel erg tégen alles, natuurlijk, maar ze brengen bar weinig tot stand. Ze hebben geen illusies of hooggestemde idealen, maar willen het wel máken en dan is het ieder voor zich, in die meedogenloze jaren tachtig.
Swanborn moet enorm plezier hebben gehad in dit boek
Swanborn brengt dit alles met onderkoelde humor, hij moet enorm plezier hebben gehad in dit boek, met name de hilarische, irritante en ergens ook aandoenlijke bijfiguren zoals de bipolaire Rico, de hautaine Kaminsky en de totaal mesjokke performancekunstenaar Van Gasteren. Een ideaal gezelschap voor een serie, zou ik zeggen, Friends on acid, of denk aan het legendarische The Young Ones.
Dan is het ineens acht jaar later, 1989, het komt wat uit de lucht vallen, maar Peter Swanborn weet opnieuw precies wat hij doet. Het ligt voor de hand om de trefzekere dichter te herkennen in zijn proza, niet eens zozeer vanwege de stijl en woordkeus, maar in de manier waarop Swanborn weet hoe hij effect moet sorteren. Alsof de dichter na een prominente witregel het gedicht helemaal laat kantelen, zo leest dat (kortere) tweede deel van de roman. Nee, er is weinig terechtgekomen van Arend als kunstenaar, dat zagen we wel aankomen. Maar in al die stilstand zat kennelijk toch beweging: hij ziet in dat hij zowel zijn vrienden als zijn ouders verkeerd beoordeeld heeft.
De machteloosheid van de iets oudere Arend maken een gelaagd en geloofwaardig personage van hem. In een finale creatieve daad wil hij het één en ander rechtzetten, maar ja, zo eenvoudig is dat niet.
Peter Swanborn schetst in deze fijne roman met vaste hand een ontroerend portret van de gestrande jeugd in de jaren tachtig.
Peter Swanborn
Onder het luchtspoor
Podium;
205 blz. € 21,99