PoëzieRob Schouten
Over het naderende einde kun je, net als Koen Stassijns, beter dichten dan zeuren
In nuchtere en klare taal, maar met veel verbeelding, maakt Koen Stassijns de balans op.
Het huis waar alles verdwijnt van de Vlaming Koen Stassijns (1953) gaat over sterfelijkheid en de dood. Wat in zijn gedichten verdwijnt is niet alleen het huis, maar het hele leven. Geen verwonderlijk thema voor een dichter die longkanker heeft en de dood in de ogen ziet. Een ander wordt daar misschien sprakeloos van maar Stassijns helemaal niet, hij heeft veel te vertellen en schrijft als nooit tevoren. Niet, zoals je misschien zou denken, de dood van zich af maar juist naar zich toe, alsof hij hem met zijn woorden beter wil leren kennen. Een van zijn gedichten heet ‘Oefeningen in sterven’, dit zijn doodsexercities.
In klare taal maar met veel verbeelding maakt Stassijns de balans op, niet droefgeestig of melancholisch maar met een zekere nuchterheid, hardheid zelfs, ‘Ik moet maar eens gaan sterven’, al voel je door de woorden heen heus wel wat pijn en angst schemeren maar die bestrijdt hij snel weer door het lot van de hele mensheid in ogenschouw te nemen, wij zijn ‘opspattende druppels in een binnenzee’.
Geen mooischrijver
Het past dan ook dat hij zijn verhaal in mythische beelden verpakt, van hemelingen die hem hielpen en weer verlieten en schimmen die door zijn leven dwalen. Zelfs ouders, geliefden en kinderen worden in het aangezicht van de dood meer personages dan mensen en de sterfelijke man maakt de balans van zijn ervaringen met hen op. Voor echte liefde is eigenlijk geen plaats meer, constateert hij niet al te bitter, de dood ‘gomt de hartstocht weg uit mijn herinnering’.
Stassijns is bepaald geen mooischrijver, hij smeert de lezer geen stroop rond de mond met zoete , helende woorden, op een bepaalde manier blijft hij formeel; hier en daar vind ik hem ook wat al te bedacht. Maar even zo goed blijven zijn verbeeldingen van het ophanden zijnde einde hangen. In ‘Het beloofde land’ gaat het jongetje dat de dichter ooit was, aan de hand van zijn moeder bij een bezoek aan het strand al ten onder. Dat is allemaal natuurlijk metaforisch voor het proces van ouder worden, inzicht en ondergang, en je hebt sterk het gevoel dat Stassijns door het allemaal in krachtige beelden te verpakken zichzelf (en de lezer) troost wil bieden. In dat grotere verhaal gaan we allemaal ten onder en daar kun je beter over dichten dan over zeuren.
Longkanker
Ze had zich voorbereid, de dood herkend,
zijn krabbepoten die almaar groter werden.
Er waren foto’s, een tastbaar bewijs van
de sluipmoordenaar en de zekerheid
dat ik zou sterven binnen afzienbare tijd.
Ze durfde het niet te zeggen, haar hand
keerde het computerscherm naar me toe.
Ik vrees het ook antwoordde zij toen ik het
woord uitsprak en wist wat mij te wachten
stond. Er sloegen deuren voor me dicht.
Mijn engel verscheen, fluisterde woorden in,
trok me stevig tegen zich aan en gebood
om verder te gaan, desnoods naar het begin
dat er misschien aan te komen stond. Met lood
in mijn schoenen aanvaardde ik mijn lot.
De dood is een verlaten, dwalende god.
Ik keerde mij af, stond op de rand van mijn
graf maar verschafte hem geen onderdak.
Ik vocht. Hoe lang heeft geen belang. Ik heb
zijn gretige mond gezien. Ik ben niet bang.
Koen Stassijns
Koen Stassijns,
Het huis waar alles verdwijnt
Atlas Contact;
78 blz. € 19,99