BoekrecensieRoman
Levenslust en opstandigheid in de koude fabriekshal
Levenshonger van de geweldige, verbeeldingsvolle Marie Kessels draait om menselijkheid voor mens én dier.
Bijna was het op de stapel blijven liggen, en bijna ook had ik het weer weggelegd, maar toen Marie Kessels’ Levenshonger me te pakken had, liet het me ook niet meer los. Dat dat even duurde lag, bij nadere lezing, aan mij én aan mijn vooroordelen. Levenshonger vertelt het verhaal van de jonge Poolse Elzbieta die in Nederland in de vleesindustrie werkt en wordt ontslagen. Een boek dus over misstanden en onrecht: geschreven door een keurige vrouw op leeftijd; nou, dan weet je het wel. Niet dus. Ik wist niets.
Levenshonger (Kessels elfde roman) is veel, maar zeker geen politiek correct sociaalrealisme. Daarvoor is Kessels stijl te frivool en te subtiel, Elzbieta te dartel en brutaal, en de roman te eigenzinnig. En wie nieuwsgierig naar de schrijver ervan op zoek gaat, vangt bot. Kessels geeft geen interviews. Zijn Elzbieta en de mensen om haar heen producten van Kessels (geweldige) verbeelding? Of heeft ze, ooit, zelf een paar maanden op harde overschoenen en met haarnet en helm in zo’n koude fabriekshal tussen de varkenscarcassen en vooral ook haar collega’s filets gekneed? Heeft ze het huis met hen gedeeld? Frequenteert ze de kroeg waar Elzbieta met haar grammaticaboeken voor zich uitgestald naar de verhalen luistert van Julian, de talentvolle, maar arme glazenier.
“Als we dan zo hard geloven in de waarde van ons werk”, vraagt de kunstenaar zich af, “en als we dan zoveel ideeën in ons hoofd hebben, waarom krijgen we het dan toch niet voor elkaar om neer te kijken op de marktwetten?” Het onaangename antwoord geeft dit hedendaagse Titaantje zelf: “De Almachtige Markt heeft zich allang een weg naar binnen heeft gevreten. De Almachtige Markt: dat is ook die ijskoude blik waarmee we ons werk, en onszelf, bekijken zolang we niet mee kunnen komen in het gevecht om de grootste aandacht. De Almachtig Markt is een bloedzuiger, een vampier.” Voorwaar een goede reden om de publiciteit te mijden.
Met elkaar op de vuist
Het gaat niet om (de persoon) Kessels in haar boek, het gaat om dat koor van armoezaaiers, drop-outs en gelukszoekers: ze hebben, als ze Elzbieta hun verhalen toevertrouwen, allemaal een eigen stem. “De geschiedenis van de een verstrengeld in die van de ander” dat is Elzbieta’s missie, “want pas dan krijg je als mens, als levend wezen, dimensies (…) en verliest het beschamende idee dat je hóóguit een kliekje bent op de reusachtige afvalberg van de geschiedenis zijn macht over je.” Ze laat die stemmen vibreren van opstandigheid, levenshonger en levenslust.
Na het werk bijvoorbeeld, als de jongens opgehitst door de geur van bloed, met elkaar op de vuist gaan, of Elzbieta die ‘om mijn stukje macht op deze smeerboel terug te veroveren’ zich door Jan uit de inpakhal wijdbeens tegen zijn Renaultje aan laat drukken. “We wilden niet meer van elkaar dan dit wiegen en liefkozen en vuil spuug oplikken totdat we de tijd vergaten, onszelf vergaten, PerfektKost vergaten.”
Je zou op iedereen smoorverliefd worden. Op collega Ewa die Elzbieta, als deze veel te laat terugkomt van haar pauze, trots een massa handkusjes toeblaast. Op Elzbieta’s huisgenote Bo die ’s nachts de verwarde Richard binnenhaalt. Ze drinken en draaien plaatjes tot het weer licht is. En op Danny, die mooie jongen van beneden, die zo vurig op het binnenplaatsje danst dat beide dames naar hem smachten. Maar Danny heeft iets anders aan zijn hoofd: het ‘Grote Niets’ (ook in hem resoneert Nescio) dat hij te lijf gaat met liters goedkope Spaanse wijn en met een mes dat hij tot bloedens in de deur van de buren ramt.
Ze fantaseert dat de varkens saucijzen van ons maken
En op Elzbieta zelf die fantaseert dat de varkens ons, mensen, uitbenen, en hammen en saucijzen van ons maken, ‘helemaal gebruiksklaar’. En op Julien uiteraard, die glazenier met wie Elzbieta Gauloises rookt zonder ze aan te steken. Liever paffen ze in hun verbeelding. Ze blazen de rook uit, slaan hun askegels af, of morsen die – en dat allemaal alsof.
Als Julien een blauwtje bij haar loopt, leert Elzbieta hem Poolse scheldwoorden: “Samen staan schelden op straat werkt als balsem wanneer de goede woorden niet willen komen, en ook geen tranen omdat de pijn te diep zit. We riepen luid ‘Glupiec!’ en de invallende duisternis drupte neer op ons hoofd en spatte daar uiteen. En ergens voor voor ons golfde onze toekomst heen en weer.” En zo verlost Elzbieta hem van dat kliekjesgevoel als je afgewezen bent.
Menselijkheid, dáár gaat het om in Levenshonger, voor mens én dier (niet voor niets draait Elzbieta in haar verbeelding de rollen tussen mens en varken om), maar we worden aardig op de proef gesteld. “We werken. We wroeten in de aars van de samenleving. En dan op een dag zijn al onze illusies over ons Unieke Zelf vervlogen. Maar als herinnering houden we die hartstocht om de wond te blijven openkrabben.” Kessels kan geweldig krabben: rauw, helder en poëtisch, en zeer, zéér eigen.
Marie Kessels
Levenshonger
De Bezige Bij;
288 blz. € 22,99