BoekrecensieReisboek
‘Koffiebars en carabinieri’ leest als een uitnodiging om de eerste trein naar Milaan te pakken
Miriam Bunniks beschrijving van Italië ontstijgt de clichés. Hoezo dolce vita?
Aan het plein voor de dom van Milaan staat een van de oudste krantenkiosken van Italië. Het is zo’n typisch achthoekig huisje met een puntdak waarvan er in het land 25.000 zijn. Maar kranten verkoopt eigenaar Giampiero Labò amper nog. Met geluk weet hij er vijftig per week te slijten. Daarmee verdient hij 14 euro.
“Dit is geen krantenkiosk, maar een bazaar,” pruttelde een van Labò’s trouwe klanten toen Miriam Bunnik naar binnen liep. En hij had gelijk, want Bunnik zag vooral sleutelhangers, kalenders en koelkastmagneten in het gebouwtje liggen. Een krant kopen, dat doen alleen grijsaards nog. Jongere generaties lezen de krant online. Of niet.
Schrijver en vertaler Bunnik hoort Labò in haar boek Koffiebars en carabinieri uit over de geschiedenis van de Italiaanse krantenkiosk. Hij vertelt haar dat er na de Tweede Wereldoorlog overal kiosken uit de grond werden gestampt. In een democratisch land dat zich ontworstelde aan het fascisme was betrouwbaar nieuws van groot belang.
Krantenabonnementen sloegen nooit aan in Italië en Labò weet hoe dat zit. De meeste Italianen wonen in appartementsgebouwen met een portier. Diens werkdag begint later dan die van de krantenbezorger. Labò: “Soms kregen die krantenjongens dan een sleutel, maar toen werd er gek genoeg ineens overal ingebroken.”
Bunnik kijkt niet door de ogen van de toerist, maar van de Italiaan
Bunniks verslag vanuit Labo’s winkeltje leest als een uitnodiging om linea recta de trein naar Milaan te nemen. Om mee te doen aan dat verdwijnende Italiaanse gebruik. Even de deur uit voor een wandelingetje, een praatje in de kiosk, krantje afrekenen. En daarna meteen door naar de koffiebar voor een caffè of cappuccino, een ritueel dat nog altijd springlevend is en waaraan Bunnik ook een hoofdstuk wijdt. Zo onderzoekt ze meer dan twintig andere karakteristieke Italiaanse verschijnselen.
In Padua stapt ze de kazerne binnen van de carabinieri, die ‘in het Italiaanse straatbeeld horen als zebra’s op de savanne’. Aan de voet van de Vesuvius ziet ze hoe de computers van het observatorium die de vulkaan in de gaten houden zelfs trillingen van langsrijdend zwaar verkeer registreren. In Latina leert ze waarom elke stad in Italië een Via Roma heeft (decreet van Mussolini). Ravenna is de plaats waar ze een Vespa-museum bezichtigt. In Florence spit ze in het leven van misschien wel de beroemdste Italiaan: Pinocchio. En in Napels krijgt ze op pizzacursus te horen dat een echte pizzabakker geen vrouw kan zijn.
Het aardige van Koffiebars en carabinieri is dat de onderwerpen die Bunnik aansnijdt vaak iets clichématigs hebben, maar daar al snel bovenuit stijgen. Dat komt doordat ze niet met de ogen van een toerist kijkt, maar steeds het perspectief van de gewone Italiaan kiest, hen laat vertellen over hun leven. Ook ontkracht Bunnik clichés, zoals dat Italianen luilakken zijn. “Italianen zouden gemakzuchtige levensgenieters zijn, die niets anders doen dan de hele dag het dolce vita bedrijven.” Ze weet dat het anders ligt.
Kijk alleen maar naar Bunniks krantenverkoper in Milaan. Vroeger stapten de fabrieksarbeiders op weg naar hun werk om zes uur Labo’s kiosk binnen. Tegenwoordig ziet hij zijn eerste klanten pas ver na zevenen. Maar later beginnen is er voor hem niet bij, want een krantenkiosk moet bij wet twaalf uur per dag open zijn. Aan de randen van zo’n ultralange werkdag maakt hij nauwelijks omzet. Wie deze zomer in Milaan is, weet waar de mooiste koelkastmagneten zijn te krijgen. Of koopt een krant.
Miriam Bunnik
Koffiebars en carabinieri. Een ander boek over Italië
Wereldbibliotheek;
254 blz. € 20,00
Lees ook:
Het leven van Sanne de Boer aan de Ionische Zee was heerlijk idyllisch, totdat er ’s nachts een auto in de fik ging
Journaliste Sanne de Boer schrijft over de werkwijze van de machtigste maffia-organisatie.