BoekrecensieFilosofie
In ‘April’ van Ellen Deckwitz gaat het niet om de antwoorden, maar om de vragen
Ellen Deckwitz
De maanden - April
Das Mag; 79 blz., €19,99
★★★★
Auteur
Ellen Deckwitz is dichteres, schrijfster en columnist bij NRC. April is een boekje uit een twaalfdelige reeks uitgegeven door Das Mag, waarbij elke maand een andere schrijver de lezer ‘uitnodigt om anders naar de tijd van het jaar te kijken’.
Inspiratiebron
Deckwitz was zelf vijftien toen ze het natuurgedicht Mei van Herman Gorter uit 1889 voor het eerst las. Het liet haar een wereld zien die ‘tegenstrijdiger en gelaagder was dan wat me dagelijks door leraren, media en tienerblaadjes werd voorgeschoteld’. Toch kan ze zich voorstellen dat het voor velen een afschrikwekkend gedicht is omdat het meer dan vierduizend regels bevat en omdat het, behalve onder academici en Gorterfans, een nogal ‘duffe reputatie’ heeft.
Toch, toen een derdejaarsstudente na een college bij de deur stond te dralen en vroeg wat we nou echt aan poëzie hebben, we zitten immers ‘zo diep in de shit, met alle polarisatie en klimaatellende’, was het de Mei die ze de studente in de hand drukte. Deckwitz neemt daarmee in dit boekje een niet mis te verstane uitdaging aan: ons ervan te overtuigen, in tijden van klimaatontwrichting, dat een gedicht ons kan helpen.
Thematiek
De Mei gaat over een jonge godin die voor de meimaand staat, met een eigen wil en persoonlijkheid en ‘een plaatje om te zien’. Ze wordt hevig verliefd op de jonge god Balder. Balder heeft het niet hoog op met het lichamelijke en wil ‘geen toekomst, geen geheugen hebben’ en richt zich alleen nog maar op de kunst. Een dankbaar personage, want hij maakt Deckwitz’ vraag nog scherper: hoe kan een gedicht meer bieden dan puur een vlucht uit het aardse waar alles in de fik staat? Hoe kunnen we voorkomen Balder te worden wetende dat Mei en al de rest zal sterven?
In het eerste deel komt Mei per boot aan op de Nederlandse kust waar ze ziet hoe ‘donkre’ mannen ‘in monnikskap en pij’ een dode jonge vrouw wegdragen. Het is April, haar zus en de eigenlijke spilfiguur van het gedicht, aldus Deckwitz.
De dood van April zorgt voor donkerheid en grimmigheid die Deckwitz verbindt aan de moderne tijd. Een tijd waarin de fossiele industrie, die ‘op het moment van schrijven’ nog steeds wordt gesubsidieerd door onze overheid, ‘lekker door produceert’. Als we aan de toekomst denken, aan alle Aprils en Meis die op het strand zullen aanspoelen, die allemaal niet meer zullen weten wat sneeuw is, is de neiging tot hopeloosheid en cynisme haast niet te stoppen. Dan schrijft Deckwitz treffend: ook doemdenken is een vorm van verbeelding.
Sterke passage
‘Je kunt vooruithuilen om het leven dat eens zal verdwijnen, je laten meeslepen door apocalyptische nachtmerries, maar het gevaar bestaat dat je dan het leven dat er nog wél is vergeet te koesteren. Laat je door een tranenwaas niet verblinden voor wat we nog wél hebben. Treuren om iets wat zal verdwijnen voor het al verdwenen is valt, hoe aannemelijk het scenario ook is, net zo hard onder verbeelding.’
Reden om dit boek niet te lezen
De studente had de Mei begrepen. Het gedicht had haar geholpen het inzicht te bereiken dat Balder enkel ‘in zijn hoofd’ leeft en Mei ‘in de wereld’. ‘Hadden onze leiders dat laatste de afgelopen decennia maar meer gedaan’, aldus de studente, ‘dan zaten we nu niet met al die klimaatellende’. Zou het? Het lijkt me toch wat te veel eer voor de Mei. Of juist te weinig, omdat het het gedicht terugbrengt tot iets dat voor politieke doeleinden nuttig zou moeten zijn. Of de Mei als antwoord op Deckwitz’ ambitieuze vraag uiteindelijk ook echt overtuigt, is betwijfelbaar.
Reden om dit boek te lezen
Gelukkig maakt dat helemaal niets uit. Waar dit boek mijn inziens in de kern om draait is niet het antwoord dat Deckwitz geeft maar juist de vraag die ze stelt: hoe moeten we ons staande houden in tijden van alles verorberende bramenstruiken, van overstromingen en bosbranden, van duizenden uitgestorven diersoorten en miljoenen ontheemde mensen? Hoe zakken we niet weg in cynisme en defaitisme?
Hoe kunnen we ons tot kunst wenden zonder dat dat puur escapisme is, niets meer dan een paniekerig vlucht uit een wereld die we graag anders willen zien? Maar ook: mag kunst niet juist ook een kleine ontsnapping zijn in tijden van klimaatdepressie?