BoekrecensieGeschiedenis
Geschiedenis van een Maastrichtse wijk die onlangs wéér door de Oranjes werd vermeden
Frank Bokern schrijft de geschiedenis van een bijzondere Maastrichtse wijk: van chique buurt naar krottenwijk en weer terug.
Maastricht had zich in die voorjaarsweek van mei 1895 opgedirkt. Vier dagen lang was de stad aan de Maas in de ban van de komst van koningin-regentes Emma en haar veertienjarige dochter Wilhelmina. Straten en pleinen waren versierd en net als tijdens de Koningsdag van een paar weken geleden, was heel de stad uitgelopen om een glimp van de Oranjes op te vangen.
Er is nog een overeenkomst tussen het bezoek van koning Willem-Alexander en dat van zijn voormoeders aan de Limburgse hoofdstad. Beide keren trok de koninklijke stoet met een boog om het Stokstraatkwartier heen. Tegenwoordig zijn de tien straatjes te nauw voor een vorstelijk feest. Destijds was een andere reden belangrijker om het wijkje te mijden. Zoals een buurtbewoner schreef: ‘Bij ons is niets te genieten’. De huizen en fabrieken die er stonden waren ‘stinkende moordholen waar wij ons leven slijten in dienst van het kapitaal’.
Volgens de in Maastricht opgegroeide auteur Frank Bokern was daarmee niets miszegd over het Stokstraatkwartier. De achterbuurt was in zijn jeugd verboden terrein. Er woonde schorriemorrie, geteisem, oftewel: crapuul. Dat laatste woord koos hij als titel voor het boek dat hij over de krottenwijk schreef.
Majestueuze stadspaleisjes
Na een wat aarzelende aanloop – de eerste pagina’s zijn niet de beste – komt Bokern op gang. Hij verhaalt over hoe er aan het begin van de negentiende eeuw nog geen vuiltje aan de lucht was. Integendeel, het Stokstraatkwartier was destijds een deftige buurt. De wijk bestond uit ruim honderdzestig huizen, stuk voor stuk patriciërswoningen met klinkende namen als Het Loreijns Cruijs, In den Swaen, en De Oliphant. Het waren majestueuze stadspaleisjes met hoge balzalen en binnenplaatsen waar de gefortuneerde eigenaren hun paarden en rijtuigen stalden.
Vanaf 1830 kwamen steeds meer van de fraaie onderkomens leeg te staan. Een aanzienlijk deel van de ‘sjiek vaan Mestreech’ was van Vlaamse en Waalse origine. Na de afscheiding van België zeiden ze Limburg vaarwel.
Ondertussen trok het volk uit de lagere klassen naar de stad. Er ontstond een groot tekort aan woonruimte. Huisjesmelkers vertimmerden de imposante panden uit het Stokstraatkwartier tot woonkazernes en stouwden ze vol met zoveel mogelijk gezinnen. In sommige complexen zaten meer dan 25 mensen opeengepakt, de ongeregistreerde onderhuurders niet meegerekend.
In de loop van de negentiende eeuw groeide het Stokstraatkwartier uit tot de bekendste en ellendigste krottenwijk van Nederland.
Het buurtje verloederde stap voor stap
Pakkend laat Bokern zien hoe het buurtje stap voor stap verloederde. In een tijd waarin een ondergronds rioolstelsel nog als een zeldzaamheid gold, was Nederland wel wat gewend. Niettemin verschoten de inspecteurs van het ministerie van binnenlandse zaken van kleur toen ze de taferelen in de Maastrichtse sloppen waarnamen.
Waterbronnen lagen ‘in de nabijheid van secreetputten’, menselijke uitwerpselen stroomden met het afval- en regenwater door ‘cloaken die zeer stinken’. De rapporteurs spraken van misstanden die aantoonden ‘hoevele middeleeuwsche toestanden nog in onzen tijd en in ons door zijne zindelijkheid beroemd land aanwezig zijn’.
Niet verwonderlijk dat de tien straten van het wijkje ‘steeds een broeinest van epidemieën’ waren. Tijdens de cholera-uitbraak van 1848 lag het sterftecijfer twee keer zo hoog als in de rest van Nederland. Er waren straten waar in een kwart van de huizen prostitutie plaatsvond, de bron van een ‘onrustbarende golf’ syfilisbesmettingen.
Bokern citeert uit een rapport van de Geneeskundige Raad. De kinderen uit het Stokstraatkwartier hadden gerimpelde, vaalbleke gezichtjes. Ze waren vel over been en met de diepe vouwen in hun voorhoofden zagen ze eruit als grijsaards. “Een groot gedeelte dier beklagenswaardige wezentjes sterft gelukkig reeds voor dat het eerste levensjaar bereikt is.”
Gewezen acrobaat
De bodem werd pas begin twintigste eeuw bereikt. Toen wist ook de georganiseerde misdaad de achterbuurt te vinden. De gemeente sloot in 1908 een winkel in de Grote Stokstraat. De voorraad bleek volledig uit gestolen waar te bestaan: paardentuigen, zwepen, fietsbanden, lederwaren, een hondenkar, alles gegapt bij inbraken net over de grens.
De politie rolde een internationale bende op die vanuit het Stokstraatkwartier opereerde. Aan het hoofd stond de beruchte wijk-bewoner Herman Leenders, volgens de kranten een gewezen acrobaat die aanvankelijk deel uitmaakte van een ‘rondreizende kermistroep’ en zich daarna ontpopte tot ‘meesterdief’. Het bezorgde de buurt een nog slechtere naam.
Het aardige van het verhaal over Leenders is dat de bewoners een gezicht krijgen. In het chronologisch opgebouwde Crapuul zijn de namen in grofweg de eerste helft van het boek die van de gevestigde orde. Ondernemersfamilies als Pijls, Regout, Clermont, Marres, Bonhomme en Bauduin waren eigenaar van de riante percelen in het Stokstraatkwartier. Ze speelden elkaar via het gemeentebestuur de bal toe en buitten de anonieme schooiers, scharrelaars en lichtekooien zoveel mogelijk uit.
Pakweg halverwege, zodra Bokern bij de twintigste eeuw is gearriveerd, tekent de schrijver meer verhalen op van bij naam bekende armoedzaaiers. Bokern spoort oud-bewoners op en laat hen aan het woord. Zoals Jo Voorst, in 1947 geboren in de wijk. Alles was rot, zo herinnert hij zich. ‘In één hoek van de kamer moest je niet komen, want dan kon je de kelder in vallen. De gordijnen moest je niet dichttrekken, want dan kwamen ze naar beneden.’
De muizen stoven alle kanten op
In de gang naar het achterhuis stoven de muizen alle kanten op. Het was er altijd donker en er hing ‘een onsmakelijke, zure lucht’. De bewoner van de bovenverdieping liet een al even penetrante geur na. ‘Als hij langs was gekomen, kon je dat nog lang ruiken.’ Op een dag werd hij dood gevonden. ‘De brandweer is gekomen om de boel te ontsmetten’.
Begin jaren vijftig leefden nog zo’n 150 families in het Stokstraatkwartier, een derde zonder kostwinner. Ramen en daken ontbraken, overal lag puin.
Een pater die door de buurt liep, noteerde moedeloos in zijn dagboek dat de bouwvallen voor een spookachtige sfeer zorgden: ‘Het lijkt wel of ik ergens in de rimboe op een missiepost zit’.
Eindelijk greep de lokale overheid in: 135 van de aristocratenkrotten werden onbewoonbaar verklaard. De bewoners kregen een sociale huurwoning in een buitenwijk toegewezen en het Stokstraatkwartier veranderde na renovatie in de chique winkelbuurt die het vandaag de dag nog altijd is. Het is er koninklijk shoppen. Genoeg reden voor de Oranjes om en petit comité nog eens naar Maastricht terug te keren.
Frank Bokern
Crapuul. Kroniek van een krottenwijk
Van Oorschot;
364 blz. € 27,99
Lees ook:
‘Dagboek van een herdershond’ zoekt de ziel van Limburg
De mijnen dicht, de kerken leeg, Limburgers moeten op zoek naar een nieuwe identiteit. Dat is waar de musical ‘Dagboek van een herdershond’ ten diepste over gaat. Een geheel geactualiseerd verhaal. ‘Kapelaan Ludens is nu homo’.