Bas Kwakman kon niet meer werken van de hoofdpijn. Hij ging op zoek naar therapieën en lotgenoten. En hij ging schrijven. Migraine als brandstof voor literatuur.
Bas Kwakman heeft hoofdpijn. Dat heeft hij al van kinds af aan, maar bij aanvang van Flankhond beheersen de hoofdpijnaanvallen zijn leven zodanig dat hij er een bedrijfsarts bij heeft gehaald; werken lukt niet langer zo. Naast beeldend kunstenaar en schrijver is hij directeur van poëziefestival Poetry International, een nogal verantwoordelijke functie dus, en hij merkt dat hij zijn team en het festival tekort doet. ‘Elke dag begint met een gevoel alsof ik de hele nacht ondersteboven heb gehangen’, vertelt hij de arts in januari 2018. ‘Als een vleermuis. Een enorme druk in mijn hoofd. Als u er een rietje in zou steken, dan zou u moeten wijken voor de stoom die eruit sist.’
Hij moet er even tussenuit, besluiten ze, minimaal zes weken. Als de arts hem vraagt wat hij van plan is te gaan doen, antwoordt hij te gaan tekenen en schrijven. ‘Ach, wat leuk’, zegt ze. ‘Hobby’s zijn altijd goed.’
Stressvolle hobby’s
Zes weken blijkt wat optimistisch. Flankhond bestrijkt heel 2018, en Kwakman keert in die periode niet terug als directeur. In plaats daarvan stelt hij zich open voor alle mogelijke theorieën over zijn klacht; hij bezoekt een therapeut, een coach, een osteopaat, een craniosacraal therapeut en een acupuncturist en hij leest zich een slag in de rondte. Van psychoneuro-immunologie tot oude tradities van zenboeddhistische bedelmonniken, van bètablokkers tot Chinese kruiden, van rapper Kevin tot Nietzsche. Alles is welkom.
Een indrukwekkend rijtje kunstenaars passeert de revue – Frida Kahlo, Pablo Picasso, Francis Bacon, Lewis Carroll, Erasmus – die allemaal leden aan chronische pijn, meestal hoofdpijn, en het voor elkaar kregen om zich door die pijn, hoe ontwrichtend ook, te laten inspireren voor hun kunst. ‘Ik trek me op aan hun feniksvermogen’, vertelt Kwakman, ietwat bombastisch. ‘Het doet allemaal verdomd pijn, het duurt onuitstaanbaar lang en is slechts te overleven omdat het op de een of andere manier een nieuw scheppingsproces voedt.’ In dagboekachtige fragmenten neemt Kwakman de lezer mee op zijn queeste zijn migraineaanvallen om te smeden tot literatuur.
Want tekenen en schrijven zijn natuurlijk geen hobby’s voor hem, ze zijn zijn vak. Je hoeft bovendien maar een paar pagina’s van dit boek te lezen om te weten dat Kwakman niet aan hobby’s doet; wat hij onderneemt moet nut hebben. Zo is ook een rondje joggen voor hem een stressvolle bedoening ‘omdat ik de datum, het traject en de tijden wil bijhouden en progressie wil tonen’. Een actiefilm kijken ‘is niet ontspannend, omdat het een schuldgevoel opbouwt’. Koken voor het gezin? ‘Het moet beter zijn dan alle vorige maaltijden.’
Als iemand hem aanraadt ademhalingsoefeningen te doen, bestelt Kwakman onmiddellijk een moeilijk onder de knie te krijgen Japanse fluit; dát is pas ademen. ‘Wat ik doe moet gezien worden’, zo duidt hij zijn eigen ambitie. ‘Bewonderd. Ik heb onstuimig veel bewondering nodig.’ Ondertussen hoopt hij ooit nog eens terug te keren naar de Gobiwoestijn in Mongolië, waar ‘niets’ is, ‘leegte’ – een leven zonder toeschouwer. ‘Ik verlang naar degene die ik in een dergelijke wereld word – een autonome, zuivere geest.’
Hoe succesvol ook, hij is nooit tevreden
Kwakmans dorst naar erkenning doet denken aan Peter Keating, een van de hoofdpersonages in De eeuwige bron van Ayn Rand. Kwakman zelf is bij aanvang van Flankhond net in de ideeënroman begonnen en lijkt wat van z’n stuk gebracht door de gelijkenis. De eeuwige bron is Rands pleidooi voor een radicaal egoïstische levenshouding, vanuit de gedachte dat sociale waarden per definitie huichelachtig zouden zijn. Alleen wie zichzelf, zijn eigen geluk, op de eerste plaats stelt, kan ongeveinsd een ander liefhebben, meende Rand; onverbloemd egocentrisme zou de zuiverste levenshouding zijn. Dat kan een bevrijdende gedachte zijn, zeker als je jezelf verwijt dat je betrokkenheid bij anderen niet oprecht genoeg zou zijn.
Het personage dat in De eeuwige bron Rands filosofie belichaamt, is Howard Roark, een eigenzinnige architect. Roark hecht geen enkele waarde aan andermans oordeel en is niet bereid compromissen te sluiten. Tegenover hem plaatst ze dus die Peter Keating, die ook architect is, maar dan een die zich in alle bochten wringt om andermans goedkeuring en bewondering te oogsten, wat hem overigens heel behoorlijk lukt: hij lobbyt als de beste, kent iedereen en weet zich in noodtempo op te werken tot directeur van een prestigieus architectenbureau. Maar hoe succesvol hij ook is, tevreden is Keating nooit.
Wie onder de indruk is van De eeuwige bron, is dat omdat hij of zij meer zoals Howard Roark zou willen zijn. Zo ook Bas Kwakman. Hij ‘snakt naar Roark’, schrijft hij, ‘de mens zoals de mens zou moeten zijn’. Dat treft, want laten het nu net zijn Keatingtrekjes zijn die het een voor een laten afweten door die hoofdpijn. Baan op pauze, afspraken die moeten worden afgezegd, to-dolijstjes die de prullenbak in kunnen. Als olie en water worden ze gescheiden: de momenten waarop hij iets voor zichzelf doet en de momenten waarop hij zich verhoudt tot de blik van een ander. De migraine roomt de tweede categorie af; steeds vaker faalt hij. De hoofdpijnaanvallen dwingen hem tot een isolement dat qua leegte nauwelijks onderdoet voor de Gobiwoestijn.
Beeldtaal van de migraineaanval
Hoe te schrijven over pijn? De lezer is getuige van Kwakmans pogingen ertoe, en die zijn niet steeds geslaagd. Soms zijn de teksten iets te overdadig psychologiserend (‘Ik deed alles om gehoord te worden, om gezien te worden. Lukte dat niet, dan ging er een schepje bovenop.’), wat zijn lijden platter maakt dan nodig. Hier en daar is de taal wat sleets (steeds weer die ‘knallende koppijn’). Soms dwaalt de vertelling ook af, neemt Kwakman opeens royaal de ruimte voor zijn gedachten over het stedelijke cultuurbeleid, alsof hij zich in een terzijde tot oud-collega’s richt.
Prachtig daarentegen (en zo veel betekenisvoller) zijn de beschrijvingen van dromen. Ook heel sterk: de fragmenten waarin hij in ijlerige, afgevlakte zinnetjes zijn beleving van een migraineaanval vangt. ‘Dit licht moet weg’, staat ergens. ‘Dit raam is zinloos. In de plooien van het wapperend gordijn waakt mijn overleden vader. Er hangt een sluier om de verschijnselen. Zwart licht, waaruit de achtergrond zich losmaakt. Het wordt voorgrond, met dikke contouren en een teerachtige grijze schaduw. Soms helpt het om aan mensen denken. Ik zie een gevecht op de muur. Een gevecht op de muur.’
Hier is een beeldend kunstenaar aan het woord; dit is wat Oliver Sacks met ‘de beeldtaal van een migraineaanval’ moet hebben bedoeld. Op dit soort momenten, als er niets wordt geduid, de toeschouwer aan zijn lot wordt overgelaten, krijgt Bas Kwakman het voor elkaar, schijnbaar moeiteloos zelfs: zijn migraine als brandstof voor creatie.
Bas Kwakman
Flankhond. De geschiedenis van mijn hoofdpijn
De Arbeiderspers; 264 blz. €21,50