Hij was: Amsterdams gemeenteraadslid, volksvertegenwoordiger, minister van binnenlandse zaken, burgemeester van Amsterdam, hoogleraar, schrijver, sociaal-democraat en, naarmate hij ouder werd, vooral ook een Joods politicus.
In de jaren zeventig van de vorige eeuw werd Ed van Thijn, die zondag op 87-jarige leeftijd overleed, beroemd en ook berucht met zijn polarisatiestrategie. Hij joeg er de christelijke partijen de stuipen mee op het lijf. Zelf was hij vooral trots op zijn burgemeesterschap van het multiculturele Amsterdam.
Allesbepalend voor wat hem dreef waren zijn ervaringen in de Tweede Wereldoorlog die hij, kind van Joodse ouders, ternauwernood overleefde. Het maakte hem een fervent bestrijder van racisme en discriminatie. Zijn critici verweten hem een eeuwige ‘politieke correctheid’. Dat deerde niet. Daar was hij juist trots op.
Van Thijn, geboren op 16 augustus 1934, was vijf jaar oud toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Tot twee keer toe overleefde hij Westerbork, het doorgangskamp naar de vernietigingskampen in Polen en Duitsland. De eerste keer, in 1943, wist zijn vader, werkzaam voor de Joodse Raad in Amsterdam, hem samen met zijn moeder weer vrij te krijgen.
Achttien onderduikadressen
De tweede keer, helemaal aan het einde van de oorlog, reden er gelukkig voor hem geen treinen meer naar het oosten. In de tijd daartussen wist hij dankzij maar liefst achttien onderduikadressen uit handen van de Duitsers te blijven. Hij en zijn ouders overleefden de oorlog, maar voor de rest was zijn familie aan beide kanten vrijwel volledig uitgemoord.
En zo werd Van Thijn op zeer jonge leeftijd hardhandig geconfronteerd met het feit dat hij een Jood was, terwijl zijn ouders daar voor de oorlog juist niet al te veel accent op hadden gelegd. Later, als jongeman, wilde hij er aanvankelijk ook niet al te veel van weten.
In zijn autobiografie over zijn jonge jaren (Het verhaal, gepubliceerd in 2000) schrijft hij dat hij koos voor assimilatie. Hij voelde zich bij het jodendom weinig betrokken. Sociaaldemocraat, Nederlander, Amsterdammer en ook nog ‘een tikkeltje Joods’, zo zag hij zichzelf. En, schrijft hij: ‘Israël was buitenland voor me, een land als alle andere landen’. Als hij toch onvermijdelijk aan de oorlog werd herinnerd, dan probeerde hij zijn emoties uit te schakelen.
Dat lukte hem maar ten dele. Regelmatig kon hij zijn tranen nauwelijks bedwingen. In 1971 besloot hij niet meer weg te lopen voor zijn Joodse identiteit. Aanleiding waren de debatten over de Drie van Breda, die hij als PvdA-Kamerlid meemaakte. Hij besefte hoe absurd het was dat Joodse organisaties hem als Kamerlid kwamen vertellen welke emotionele schade werd aangericht met de vrijlating van de drie tot levenslang veroordeelde Duitse oorlogsmisdadigers die in Breda gevangen zaten. Hij besloot te breken met zijn ‘emotieloze professionaliteit’, zoals hij het zelf omschreef. Voortaan noemde hij zichzelf een ‘Joods politicus’.
Zijn politieke belangstelling ontwikkelde hij op de middelbare school. Aanvankelijk geboeid door geschiedenis, buitenlandse politiek en later de vraag hoe die Tweede Wereldoorlog tot stand was gekomen. Van Thijn ging de studie politicologische en sociale wetenschappen in Amsterdam studeren.
In 1958 werd Van Thijn lid van de PvdA omdat de Katholieke Volkspartij (een van de voorlopers van het CDA) brak met de PvdA van Willem Drees. Dat hij politiek actief zou worden had hij al eerder besloten, namelijk nadat hij in Parijs een keer door leden van de Jeune Nation, een extreem rechtse jongerenorganisatie, als ‘sale Juif’ (‘vuile Jood’) in elkaar was geslagen. Dat was hem eerder ook overkomen in Amsterdam. Of hij wilde of niet, aan zijn Joodse komaf werd hij regelmatig toch wel herinnerd.
In 1961 werd hem een baan aangeboden bij de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de PvdA. Joop den Uyl, de latere PvdA-leider en premier, was daar directeur, een man voor wie Van Thijn toen al grote bewondering had en wiens steun en toeverlaat hij later zou worden in de Haagse politiek.
Een jaar later werd hij lid van de Amsterdamse gemeenteraad, waar hij het schopte tot fractieleider. Vanaf 1967 was hij tegelijk ook lid van de Tweede Kamer, waar hij zich op de linkervleugel begaf. Hij ontwikkelde uitgesproken ideeën over de democratie. Over het huidige stelsel van evenredige vertegenwoordiging was hij zeer kritisch, omdat de kiezer zelf geen enkele invloed op de kabinetsformatie had. De fracties maakten onderling uit wie aan de macht kwam.
Colleges in Parijs
Van Thijn vond dat niet deugen. Immers, in een democratie draait het ‘niet om de macht, maar om de aflossing van de macht’. D66, de partij van democratische hervormingen bij uitstek, moest nog worden opgericht toen Van Thijn al ideeën had over een districtenstelsel, een gekozen premier of een gekozen kabinetsformateur. Hij was geïnspireerd door de Franse politicoloog Maurice Duverger, de ‘goeroe van de theorie over politieke partijen en partijenstelsels’, bij wie hij eind jaren vijftig in Parijs colleges had gelopen.
De PvdA’er groeide vanaf de tweede helft van de jaren zestig uit tot de grote strateeg achter Joop den Uyl, sinds 1967 partijleider. Hij bedacht de roemruchte ‘polarisatiestrategie’. Progressieve partijen moesten voor de verkiezingen een stembusakkoord sluiten met een minimumprogramma, waardoor het politieke midden – toen de christelijke partijen – gedwongen waren tot een keuze: een links of rechts kabinet. De strategie leverde in 1972 het kabinet Den Uyl op, het eerste en tot nog toe enige ‘rode’ kabinet. KVP en ARP leverden gedoogsteun. Dat, terwijl de katholieke voorman Louis Beel koningin Juliana in een brief nog zo had gewaarschuwd voor de ‘verderfelijke staatkundige ideeën van een zekere Ed van Thijn’.
Bij de verkiezingen in 1977 probeerde Van Thijn, sinds 1972 fractieleider, het kunstje nog eens. Nu noemde hij het de ‘meerderheidsstrategie’: de PvdA ging alleen regeren als ze de grootste werd en de premier leverde. De partij haalde bij de verkiezingen 53 zetels, een winst van maar liefst tien zetels. Maar de sociaaldemocraten stelden zulke hoge eisen dat de christelijke partijen afhaakten. Er kwam geen tweede kabinet Den Uyl, maar een eerste CDA/VVD-kabinet met Dries van Agt als premier.
Overmoedige PvdA
Van Thijn had zich bikkelhard opgesteld tegenover CDA-leider Van Agt (met wie hij het overigens persoonlijk best kon vinden), onder zware druk van zijn partij. Achteraf erkende Van Thijn ‘de tactische blunders van een overmoedige PvdA’. Ter verdediging voerde hij aan dat hij erop had gerekend dat Den Uyl hem wel zou tegenhouden, als hij te ver ging. “Ik dacht: Joop corrigeert me wel. We (ook Den Uyl) zijn allebei idioot bezig geweest”, zegt Van Thijn in Anet Bleichs biografie over Den Uyl.
Deze mislukte onderhandelingen in 1977 markeert eigenlijk het einde van Van Thijns grote rol in de nationale politiek, al keerde hij nog drie keer terug op het landelijke toneel. In 1981 toen hij tien maanden tegen zijn zin minister van binnenlandse zaken werd in het tweede kabinet Van Agt. Tot zijn grote woede – hij was een driftkikker – had Den Uyl besloten in dat kabinet zitting te nemen als ‘superminister’ van sociale zaken en werkgelegenheid. Hij zegt daarover: “Ik was buiten mezelf. Ik vond het een vervuiling van de politiek, het einde van de polarisatie.” Het was ook niet consequent dat hij ook in dat kabinet terechtkwam. “Niet erg principieel, geef ik toe, maar het was ook het einde van de principes. Ik dacht: als het dan zo moet, dan ga ik er maar voor.”
Terug naar Den Haag
In 1994 werd Van Thijn opnieuw minister van binnenlandse zaken, vanwege het plotseling overlijden van minister Ien Dales. PvdA-leider Wim Kok haalde hem terug naar Den Haag, terwijl hij al meer dan tien jaar burgemeester van Amsterdam was. Kok wilde de populaire Van Thijn gebruiken in de verkiezingscampagne die voor de deur stond. Van Thijn kon daarna opnieuw minister worden. Maar in het paarse kabinet van PvdA, VVD en D66 was geen plaats voor hem.
Van Thijn was inmiddels ook zwaar beschadigd. Enerzijds vanwege de IRT-affaire, een rel over omstreden opsporingsmethoden bij de politie waarbij hij betrokken was in een dubbelrol: als (oud)burgemeester en als zittend minister (in welke rol hij een oordeel moest hebben over zichzelf als burgemeester). Hij moest zelfs aftreden, terwijl hij nota bene al demissionair was. Hij raakte nog meer beschadigd toen uitlekte dat hij zijn geliefde hoofdcommissaris van politie, Eric Nordholt, een groot bedrag als aanvulling op zijn salaris had gegund.
Van Thijn werd senator (van 1999 tot 2007) en kwam nog één keer landelijk in het nieuws, toen hij in 2005 een grondwetswijziging torpedeerde voor de gekozen burgemeester.
Hoewel groot voorstander van een gekozen burgemeester, was hij het oneens met de wijze waarop minister Thom de Graaf (D66) die wilde invoeren. De Graaf trad toen af.
De grootste spijt had Van Thijn over zijn overstap van Amsterdam naar Den Haag. De rol van burgervader ging de grote polarisator heel goed af. Een smetje op zijn blazoen was de mislukte kandidatuur van zijn stad voor de organisatie van de Olympische Spelen in 1992, waar de stad 18 miljoen gulden voor uitgaf. Van Thijn had ook wel een heel zielige reden om Amsterdam te kandideren: Rotterdam stelde zich ook kandidaat, dat kon hij als Amsterdammer niet over zijn kant laten gaan.
Maar Van Thijns burgemeesterschap draaide om iets heel anders. De hoofdstad was inmiddels uitgegroeid tot een stad met vele etnische minderheden. Hoe het samenleven van zoveel diverse groepen met de oorspronkelijke bevolking in goede banen te leiden: dat was zijn grote uitdaging.
Hecht tandem met Nordholt
Voor de man die allergisch was voor onderscheid op basis van ras, was het uiterst pijnlijk te moeten constateren dat te veel criminaliteit of overlast op rekening kwam van allochtonen. Er is hem wel verweten hiervoor weg te kijken. Onterecht. Samen met Eric Nordholt, de hoofdcommissaris van politie met wie hij een hecht tandem vormde, voerde hij wijkteams in om de buurten veiliger te maken. Tot zijn eigen verbazing, schrijft hij, kreeg hij de naam een streng ‘law and order’-beleid te voeren.
Tegelijk stond hij pal voor de multiculturele samenleving. Pijnlijk was het voor hem dan ook dat uitgerekend hij in 1986 als burgemeester een lid van de ‘fascistische’ Centrumpartij moest installeren in de gemeenteraad. De multiculturele samenleving kwam in de jaren negentig tijdens zijn burgemeesterschap verder onder druk te staan.
Wat dat betreft had de Bijlmerramp in 1992 – een Israëlisch vliegtuig stortte neer op een flat in de Bijlmermeer – een onverwacht effect. Bij die ramp was ook een aanvankelijk onbekend aantal illegalen om het leven gekomen. Het was voor politiek Den Haag het signaal om – tot woede van Van Thijn – een veel strenger illegalen- en asielbeleid te gaan voeren. Maar hij weigerde in Amsterdam de illegalenjacht te openen.
Als burgemeester heeft Van Thijn geworsteld met het dilemma in hoeverre hij zijn eigen verleden als Joods kind dat de oorlog had overleefd, in de strijd tegen racisme en discriminatie moest gooien. Natuurlijk, als geen ander kon hij uitleggen waartoe dat kon leiden. Maar anderzijds twijfelde hij, bang voor het verwijt van dikdoenerij over zijn ervaringen in de oorlog die hij toch maar mooi had overleefd.
Tot zijn teleurstelling begon ook zijn eigen partij, de PvdA, begin deze eeuw geleidelijk aan te schuiven onder de electorale druk van eerst Pim Fortuyn en later Geert Wilders. Toch bleef hij PvdA-lid.
Mensenrechten
Internationaal zag hij in de jaren negentig ook de schimmen uit het verleden terugkeren: de genocide in Rwanda, de slachtpartij in Screbrenica, de oorlog in het voormalige Joegoslavië. Van Thijn bleef ook na zijn burgemeesterschap internationaal opkomen voor mensenrechten. Hij zag hoe het hele internationale bouwwerk van mensenrechten- en vluchtelingenverdragen in het gedrang begon te komen, terwijl hij daar juist compromisloos aan wilde vasthouden.
Het leverde hem, in zijn beleving, steeds meewariger blikken op: waar heb je het over? Compromisloos was hij ook tegen het huidige Israël met z’n nederzettingenbeleid en discriminatie van de Palestijnen. Ook dat was pijnlijk voor de man die naarmate hij ouder werd, zich ook steeds meer vastklampte aan zijn Joodse identiteit: hij was, hoewel niet religieus, toegetreden tot de Joodse Liberale Gemeente in Amsterdam en leerde zelfs Hebreeuws om de Joodse geschriften te kunnen lezen.
Voor Van Thijn waren alle jaren die hij na de oorlog nog mocht leven ‘blessuretijd’, jaren die nazi-Duitsland hem immers had willen onthouden.
Dat werd ook de titel van het boek dat hij daarover schreef. In een interview met NRC Handelsblad over dat boek vertelde hij dat hij graag herinnerd zou willen worden als ‘man met een missie’. “Misschien zouden ze dat in mijn necrologie willen zetten?” Bij dezen.
Reacties op het overlijden van Ed van Thijn: ‘Hij ademde Amsterdam’
Politici reageren met warme woorden op het overlijden van Van Thijn. “Ed van Thijn ademde de stad”, schrijft burgemeester Femke Halsema in een verklaring. “Innig geliefd bij talloze mensen die hem hebben gekend. Door zijn belezenheid, charme en zijn diepgevoelde verlangen om het goede te doen.”
Van Thijn heeft Amsterdam door een ‘roerige tijd’ geleid, reageert demissionair premier Rutte. “Bedroefd door het overlijden van Ed van Thijn. Respect voor zijn grote inzet in diverse rollen voor zijn partij en het land. Heeft als burgemeester onze hoofdstad door roerige tijden geleid. Ik wens zijn familie en vrienden veel sterkte toe met dit grote verlies”, twitterde Rutte.
PvdA-leider Lilianne Ploumen noemt hem een scherpzinnig en betrokken sociaaldemocraat. “Wijs, gezaghebbend en onvoorwaardelijk strijdend voor een weerbare democratie, tegen racisme en onrecht. We gaan hem missen.”
Volgens Lodewijk Asscher, de voorganger van Ploumen als leider van de PvdA, “verliest Amsterdam een anker, de PvdA een icoon en Nederland een politicus die in leven en werk toonde dat het áltijd de moeite waard is voor een ander op te komen en te blijven hopen op beter”.
De herdenking en begrafenis zullen na de kerstdagen in kleine kring plaatsvinden, meldt de gemeente Amsterdam. Tevens wordt een condoleanceregister geopend. (ANP)