Dwangarbeid en exploitatie binnen katholieke instituten heeft veel leed aangericht, bijvoorbeeld onder meisjes in instellingen van de Goede Herder. In het herstel van dit leed spelen behalve de slachtoffers ook de verantwoordelijke organisaties een rol, schrijft promovendus Naomi Ormskerk van de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht.
Een groep voormalige pupillen van de Goede Herder heeft op 10 december een unieke overwinning behaald. Na vijf jaar strijd voor erkenning, waarin een gemeenschap van lotgenoten werd opgebouwd, is er nu een monument. Dat staat op het terrein van een voormalig klooster van de katholieke orde in Velp om de meisjes te eren die daar zonder naam zijn gestorven, maar ook ter ere van de overlevers.
Zoals zij het zelf zeggen: ‘Wij zijn geen slachtoffers meer; we zijn als overwinnaars uit de strijd gekomen’.
Het ging om grote aantallen. Tussen 1860 en 1978 moesten zeker 15.000 meisjes in Nederland dwangarbeid verrichten in wasserijen en naaiateliers van de zusters van de Goede Herder. Meisjes in een onveilige thuissituatie werden door de overheid in een van de vijf instellingen – onder meer in Velp – van de Goede Herder geplaatst. Na 1950 werden de meisjes bijna altijd door een kinderrechter of gezinsvoogd geplaatst, die fungeerden als ‘jeugdzorg’.
Waar het familiesysteem het thuis liet afweten, bleek echter ook het institutionele systeem schadelijk te zijn. Goede Herder-instellingen waren liefdeloos en gesloten voor de buitenwereld. De meisjes werden vaak verwaarloosd, kregen geen onderwijs en vulden hun dagen met werk waarvoor zij nooit loon ontvingen. Rond hun achttiende werden de meisjes op straat gezet, vaak zonder diploma. Zij vluchtten vaak in wat slechte huwelijken bleken te zijn en zo ontstond een domino-effect. De stilte en de pijn werden zo in veel gevallen van niet-erkend leed van generatie op generatie doorgegeven.
Goede Herder ondernam zelf stappen
Maar anders dan veel andere katholieke instituten heeft de Goede Herder stappen ondernomen om de slachtoffers te erkennen, al is het erg laat.
Vijf jaar geleden, op 10 oktober 2017, vond het eerste gesprek plaats tussen twee oud-pupillen en de huidige kloosterdirecteur. Dit was het eerste van vele gesprekken die zouden volgen, waarin ‘met vallen en opstaan’ gezamenlijk werd gekeken wat erkenning betekent voor deze vrouwen en welke vorm die het beste kon krijgen. Het voor het leed verantwoordelijke instituut moet het herstel faciliteren, maar het is absolute noodzaak dat de slachtoffers zélf kunnen bepalen wat zij als herstel zien.
Vormgeven aan dit proces was, zoals de verschillende toespraken bij de onthulling van het monument lieten zien, een belangrijk onderdeel van het herstel. Ineke Sybesma, directeur van Fonds Slachtofferhulp, benadrukte hoe knap het is dat de vrouwen zich wisten te organiseren: “Wij kijken naar de stem van het slachtoffer. Hoe jullie de stem bij elkaar hebben gevonden is bijzonder.”
De kloosterdirecteur noemde de samenwerking tussen de vrouwen en de orde “een moeizaam leerproces voor de Goede Herder, maar één dat noodzakelijk was”. Een dergelijke reflexieve en zelfkritische houding is zelden te vinden bij personen die ‘foute’ instituties vertegenwoordigen. Hier lijkt een instituut mee te bewegen met slachtoffers.
Hier wordt duidelijk dat het krachtenveld kan worden gedraaid. Het instituut dat in het verleden altijd de controle had over de meisjes, toen die nog in de instituten zaten, geeft de vrouwen van nu controle over hun eigen erkenningsproces.
Oprechte excuses
Bovendien: het feit dat een zuster – die speciaal daarvoor was overgekomen uit Frankrijk, waar de Goede Herder zetelt – haar oprechte excuses aanbood namens de orde, maar ook alle rechten van de vrouwen en meisjes opnoemde die in hun jeugd zijn geschonden, gaf een diepere laag aan haar toespraak. “Opdat niemand meer lijdt onder het pijnlijke verlies van vrijheid, familie, geluk en identiteit in hun jeugd of als volwassene”. Door de taal van mensenrechten te gebruiken, werd niet alleen het leed van toen erkend, maar werden ook lessen voor het nu getrokken en werden rechten benoemd die vaak nog steeds niet goed zijn gewaarborgd.
Dat betekent niet dat de Goede Herder nu volledig uit de wind wordt gehouden. Negentien ex-pupillen vinden dat erkenning ook via de rechter moet komen en doen dit onder leiding van advocate Liesbeth Zegveld, expert op het gebied van mensenrechten.
Hun hoop is dat ‘het verhaal wordt verteld over wat voor onrecht ons door de nonnen en de staat is aangedaan’. Hoe die rechtszaak uitpakt, moeten wij nog zien. Zal de Goede Herder ook hier de slachtoffers vooropstellen, door de strijd te faciliteren?
Goede stap
De Goede Herder heeft met het openen van het gesprek in 2017 een eerste, goede stap gezet. Maar de Goede Herder zou pas echt een voorbeeld zijn voor andere katholieke instituten als het ook naar deze negentien ex-pupillen luistert, die zich nog niet erkend voelen. Immers, de steeds luidere stem van slachtoffers van institutioneel misbruik laat ons duidelijk weten dat zij niet zullen zwijgen. Zij grijpen, terecht, zowel naar monumenten als naar de rechtsgang om hun leed én kracht zichtbaar te maken.
Katholieke instituten, die nota bene zorg droegen voor de toen jonge meisjes, zouden extra leed kunnen voorkomen door zelf het gesprek aan te gaan. De strijd van de ex-pupillen van de Goede Herder laat zien dat, linksom of rechtsom, erkenning toch moet komen.
Lees ook
Zusters van liefde? ‘Ze hadden beter zusters van haat kunnen heten’
De verhalen van vrouwen over hun onvrijheid en uitbuiting bij de ‘zusters van liefde’ worden opgetekend bij kennisinstituut Atria. ‘Ik weet dat het onvoorstelbaar is wat ze me aandeden, daarom moet ik dit vertellen.’